ECLI:NL:RVS:2010:BO0205

Raad van State

Datum uitspraak
6 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201008846/1/H1 en 201008846/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.G. Lubberdink
  • M.A. Graaff-Haasnoot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van vrijstelling voor vestiging van een bed&breakfast in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Raad van State op 6 oktober 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening en een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. Het geschil betreft de vrijstelling die het college van burgemeester en wethouders van Breda heeft verleend voor het vestigen van een bed&breakfast op de eerste verdieping van een bijgebouw op een perceel in Breda. De vergunninghouder had op 10 maart 2008 vrijstelling gekregen, maar de appellant, die zich benadeeld voelde, heeft hiertegen bezwaar gemaakt. De rechtbank heeft op 9 augustus 2010 het beroep van de appellant gegrond verklaard en het besluit van 28 december 2009 vernietigd, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan "Princenhage". Desondanks heeft het college vrijstelling verleend op basis van artikel 19, lid 2, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak heeft geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat het bouwplan een relatief kleine invloed heeft op de ruimtelijke ordening, gezien de voorwaarden die aan de vrijstelling zijn verbonden, zoals het beperken van het aantal gasten en het aanbrengen van privacybeschermende maatregelen.

De Raad van State heeft het betoog van de appellant dat de vrijstelling niet in redelijkheid kon worden verleend, verworpen. De voorzitter heeft geconcludeerd dat de privacy van de appellant voldoende is gewaarborgd door de opgelegde voorwaarden. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen en het hoger beroep van de appellant is ongegrond verklaard. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201008846/1/H1 en 201008846/2/H1.
Datum uitspraak: 6 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 augustus 2010 in zaak
nr. 10/675 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Breda.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 maart 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] vrijstelling verleend voor het vestigen van een bed&breakfast op de eerste verdieping van het bijgebouw op het perceel [locatie] te Breda (hierna: het perceel).
Bij besluit van 2 juli 2009 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van de verdieping van het atelier op het perceel.
Bij besluit van 28 december 2009 heeft het college het door [appellant] tegen deze besluiten gemaakte bezwaar, onder aanvulling van de motivering daarvan, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 9 augustus 2010, verzonden op 10 augustus 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 december 2009 vernietigd en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 september 2010, heeft [appellant] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 september 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. W. Krijger, en het college, vertegenwoordigd door P. Ruis, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Taks als belanghebbende gehoord.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2.2. Het bouwplan voorziet in de verbouwing van het thans als atelier annex verkoop- en opslagruimte in gebruik zijnde bijgebouw ten behoeve van de vestiging van een bed&breakfast op de eerste verdieping.
2.3. Het gebruik van de eerste verdieping van het bijgebouw als bed&breakfast is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Princenhage" (hierna: het bestemmingsplan). Teneinde het bouwplan niettemin mogelijk te maken, heeft het college met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.4. Ingevolge die bepaling kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.
In het eerste lid wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt er gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied.
2.5. Bij besluit van 16 mei 2006, gepubliceerd in het Provinciaal blad van Noord-Brabant, nr. 75/06, van 24 mei 2006, heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant de regeling "Categorieën van gevallen ex artikel 19, lid 2, WRO provincie Noord-Brabant 2006" vastgesteld. Volgens deze regeling kan het college zonder voorafgaande verklaring van geen bezwaar vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan voor, voor zover thans van belang, het realiseren of uitbreiden van een gebouw ten behoeve van een horecafunctie.
2.6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan niet is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daartoe voert hij aan dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, het bouwplan geen geringe inbreuk maakt op de ruimtelijke ordening van de omgeving, aangezien van een kleinschalig karakter van de bed&breakfast geen sprake is.
2.6.1. Dit betoog faalt. De bed&breakfast bestaat uit één kamer met twee bedden op de eerste verdieping van het bijgebouw. Aan de vrijstelling is de voorwaarde verbonden dat maximaal twee personen tegelijk mogen verblijven in de bed&breakfast. Nu het bouwplan voorts niet leidt tot extra bebouwde grondoppervlakte en de voorzijde van het bijgebouw niet wordt gewijzigd, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het bouwplan een relatief kleine invloed heeft op de ruimtelijke ordening van de omgeving.
Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college aan de vrijstelling ten onrechte geen voorwaarde heeft verbonden ten aanzien van de frequentie van het gebruik van de bed&breakfast, faalt dit betoog. Ook indien de bed&breakfast gedurende het hele jaar wordt gebruikt, doet dit niet af aan het kleinschalige karakter daarvan.
2.7. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid vrijstelling van het bestemmingsplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan leidt tot een inbreuk op zijn privacy door het zicht vanuit de bed&breakfast op zijn tuin en woning.
2.7.1. Dit betoog faalt. Aan de vrijstelling is de voorwaarde verbonden dat een 1.80 m hoge muur wordt geplaatst aan de achterzijde van het bijgebouw om de inkijk op de omliggende percelen te belemmeren. Voorts is aan de vrijstelling de voorwaarde verbonden dat de ingang van de bed&breakfast wordt afgeschermd met een stalen staketsel, voorzien van dichte (niet transparante) begroeiing van groenblijvende planten. Verder is aan de vrijstelling de voorwaarde verbonden dat maatregelen worden getroffen ter afscherming van het platte gedeelte van het bijgebouw, zodat voor de gebruikers van de bed&breakfast duidelijk is dat zij dit gedeelte niet mogen betreden. Gelet op deze voorwaarden en in aanmerking genomen de omstandigheid dat, zoals [vergunninghouder] ter zitting heeft bevestigd, de ramen op ooghoogte worden voorzien van matglas, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat de privacy van [appellant] voldoende is gewaarborgd en dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen.
2.8. Het betoog van [appellant] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de parkeerbehoefte als gevolg van de bed&breakfast met één parkeerplaats toeneemt, mist feitelijke grondslag.
Niet in geschil is dat de parkeerbehoefte als gevolg van de bed&breakfast met één parkeerplaats toeneemt en dat in deze behoefte niet op eigen terrein kan worden voorzien, zodat niet wordt voldaan aan artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening 2007 van Breda (hierna: de bouwverordening). Van dit artikel is met toepassing van artikel 2.5.30, zesde lid, van de bouwverordening vrijstelling verleend, omdat in het openbaar gebied aan de Haagweg in deze parkeerbehoefte kan worden voorzien en daarmee geen onevenredige toename van de parkeerdruk is te verwachten.
2.9. Ten slotte faalt het betoog van [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat de aan de vrijstelling verbonden voorwaarden niet doorwerken op de bouwvergunning. De rechtbank heeft overwogen dat bij besluit van 28 december 2009 aan de bouwvergunning voorwaarden zijn verbonden die zien op privacybescherming, hetgeen in strijd is met artikel 56 van de Woningwet. Gelet hierop heeft de rechtbank het besluit van 28 december 2009 vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat deze voorwaarden aan de bouwvergunning komen te vervallen. Voorts heeft de rechtbank, zelf voorziend, bepaald dat deze voorwaarden aan de vrijstelling worden verbonden en bepaald dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit van 28 december 2009. Gelet hierop dient Taks het bouwplan te realiseren met inachtneming van de door de rechtbank aan de vrijstelling verbonden voorwaarden.
Voor zover [appellant] betoogt dat in afwijking van deze voorwaarden wordt gebouwd, betreft dit een kwestie van handhaving en kan dit in deze procedure niet aan de orde komen.
2.10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.11. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Graaff-Haasnoot, ambtenaar van staat.
w.g. Lubberdink w.g. Graaff-Haasnoot
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 6 oktober 2010
531.