201005793/2/R1.
Datum uitspraak: 5 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te Purmerend, mede namens Projectgroep Traverse Nee en anderen,
verzoekers,
de raad van de gemeente Purmerend,
verweerder.
Bij besluit van 29 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Traverse PSG - Hoornselaan 2009" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster], mede namens Projectgroep Traverse Nee en anderen, bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoekster], mede namens Projectgroep Traverse Nee en anderen, de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 22 september 2010, waar [verzoekster], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door F.E. Bouwman en M. Aaij, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de Purmerendse Scholengemeenschap (hierna: PSG), vertegenwoordigd door [algemeen directeur], en bijgestaan door P.J.J.G. Dooper.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een brugverbinding tussen twee gebouwen van de PSG over de Hoornselaan met twintig leslokalen (hierna: de traverse).
2.3. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Hieruit volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
2.4. Vast staat dat de Projectgroep geen bij notariële akte opgerichte rechtspersoon is en niet over statuten beschikt. De Projectgroep kan naar het oordeel van de voorzitter evenmin worden aangemerkt als een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek. Daartoe neemt de voorzitter in aanmerking dat blijkens de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting de Projectgroep niet beschikt over een ledenadministratie en geen contributie heft. De Projectgroep voldoet derhalve niet aan de in de uitspraak van 12 maart 2008, zaak nr.
200704378/1, genoemde cumulatieve vereisten waaraan moet zijn voldaan om te concluderen dat sprake is van een informele vereniging. Evenmin is gebleken dat de Projectgroep in een eigen belang is geraakt.
Gelet hierop kan de Projectgroep niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt en stond voor de Projectgroep ingevolge artikel 8.2, eerste lid, onder c, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de WRO), niet de mogelijkheid open om beroep in te stellen tegen het besluit van 29 april 2010. Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover ingediend namens de Projectgroep.
2.5. Ingevolge de artikelen 3:11, 3:15 en 3:16 van de Awb wordt het ontwerpplan ter inzage gelegd voor de duur van zes weken en kunnen gedurende deze termijn zienswijzen naar voren worden gebracht bij de raad.
Blijkens haar beroepschrift heeft [verzoekster] mede beroep ingesteld namens buurtbewoners die een petitielijst hebben ondertekend. Deze buurtbewoners hebben geen zienswijzen naar voren gebracht. Evenmin blijkt uit de zienswijzen van anderen dat zij hun zienswijzen mede namens deze buurtbewoners naar voren hebben gebracht. Het enkel bijvoegen van een petitielijst is daartoe onvoldoende.
Ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de WRO en artikel 6:13 van de Awb, kan beroep slechts worden ingesteld tegen het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan door de belanghebbende die tegen het ontwerpplan tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Dit is slechts anders indien een belanghebbende redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij niet tijdig een zienswijze naar voren heeft gebracht.
Deze omstandigheid doet zich niet voor.
Het beroep is niet-ontvankelijk voor zover ingediend namens de buurtbewoners.
2.6. [verzoekster] betoogt dat de traverse vanwege de grote omvang niet in de omgeving past, een onveilige, donkere onderdoorgang vormt en ten koste gaat van de groenvoorziening. Voorts voert zij aan dat de traverse een stijging van het aantal leerlingen en daarmee meer overlast van jongeren gedurende de schoolpauzes en parkeeroverlast met zich brengt. Voorts betoogt zij dat geen alternatieve locaties voor de PSG zijn onderzocht en dat het plan leidt tot planschade. Verder zal de uitvoering van het plan leiden tot schade aan omliggende bebouwing en is geen nulmeting verricht, aldus [verzoekster].
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de traverse voorziet in de inpandige verplaatsing van leerlingen over de Hoorneselaan tussen de gebouwen van de HAVO/VWO-cluster, een oplossing biedt voor het tekort aan leslokalen, past in de omgeving en dat geen sprake zal zijn van een donkere onderdoorgang.
2.6.2. Het plan voorziet, voor zover van belang, in de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduidingen "bouwvlak" en "onderdoorgang".
Ingevolge artikel 3.1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" en de aanduiding "bouwvlak", voor zover van belang, bestemd voor onderwijs, wegen, verkeers- en verblijfsgebied en groenvoorzieningen, en dienen de gronden, voor zover aangeduid met de aanduiding "onderdoorgang", vrijgehouden te worden van bebouwing met uitzondering van pilasters en kolommen.
Ingevolge artikel 3.2.1, onder c, gelezen in samenhang met de verbeelding, bedraagt de maximale bouwhoogte 13 m.
Ingevolge artikel 3.2.1, onder e, geldt ter plaatse van de aanduiding "onderdoorgang", voor zover van belang, dat de begane grondlaag vrij blijft van bebouwing, waarbij de vrije hoogte van de onderdoorgang minimaal 4,8 m ten opzichte van het peil dient te bedragen.
2.6.3. De raad heeft onweersproken gesteld dat de hoogte van de traverse nauwelijks afwijkt van de maximale hoogte van de te verbinden schoolgebouwen. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat een traverse in de omvang als voorzien in het plan niet in de omgeving past.
Voorts heeft [verzoekster] niet aannemelijk gemaakt dat sprake zal zijn van een onveilige donkere onderdoorgang. In dit verband overweegt de voorzitter dat de te overbruggen afstand tussen de schoolgebouwen blijkens de verbeelding ongeveer 55 m is, dat de begane grondlaag ter plaatse van de traverse een open constructie is en dat ter zitting vast is komen te staan dat de diepte van de traverse in de rijrichting van de te overbruggen Hoornselaan 12 m is. Voorts laat het plan de mogelijkheid om verlichting aan te brengen onverlet.
In de plantoelichting staat dat voor het realiseren van de traverse langs de Hoornselaan een aantal bomen gekapt moeten worden, maar dat de huidige groene structuur van de openbare ruimte grotendeels behouden blijft, omdat de traverse wordt gerealiseerd op de kop van beide schoolgebouwen. Nu de uitvoering van het plan de kap van een beperkt aantal bomen vereist, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onevenredige gevolgen voor de groenvoorziening.
Ter zitting heeft de raad toegelicht dat de traverse voorziet in een betere huisvesting en niet leidt tot een toename van het aantal leerlingen. In hetgeen [verzoekster] heeft aangevoerd ziet de voorzitter geen grond hieraan te twijfelen. De voorzitter acht het niet aannemelijk dat het plan meer overlast door jongeren en parkeeroverlast met zich brengt. Voor het overige is eventuele overlast geen direct gevolg van het plan en kan dit zonodig in het kader van de handhaving van de openbare orde worden tegengegaan. Verder heeft de raad ter zitting toegelicht dat de parkeeroverlast, door het vrijkomen van de gronden waar zich thans noodlokalen bevinden, juist zal verbeteren.
2.6.4. De voorzitter overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen.
In de plantoelichting staat dat een tekort aan leslokalen bestaat in de bestaande schoolgebouwen voor de HAVO/VWO-cluster, waartussen de traverse is voorzien, en dat de traverse mogelijk maakt dat leerlingen de Hoorneselaan inpandig oversteken. Ter zitting heeft de PSG toegelicht dat het plan hierdoor voorziet in een veilige oversteek over de Hoornselaan voor dagelijks een paar duizend leerlingen.
De raad kon naar het oordeel van de voorzitter in redelijkheid het door [verzoekster] voorgestelde alternatief om de PSG naar een andere locatie te verplaatsen reeds vanwege de waarde van de bestaande schoolgebouwen als een minder geschikte oplossing afwijzen.
2.6.5. Wat de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de omliggende woningen betreft, bestaat geen grond voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
2.6.6. Gelet op het vorenstaande is de voorzitter van oordeel dat de raad in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen aan de belangen die zijn gemoeid met de traverse dan aan de belangen bij het behoud van de bestaande situatie.
2.6.7. Voor zover [verzoekster] aanvoert dat de uitvoering van het plan zal leiden tot schade aan omliggende bebouwing en dat geen nulmeting is verricht, overweegt de voorzitter dat deze aspecten zien op de uitvoering van het plan en derhalve niet in onderhavige procedure aan de orde kunnen komen.
2.6.8. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek van [verzoekster] te worden afgewezen.
2.6.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het verzoek niet-ontvankelijk voor zover ingediend namens de Projectgroep Traverse Nee en anderen;
II. wijst het verzoek van [verzoekster] af.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Soede
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 oktober 2010