Uitspraak
201002319/1/H1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellante B],
[appellant C] en [appellante D],
[appellant E] en [appellante F],
[appellant G] en [appellante H],
[appellant I],
[appellant J] en [appellant K], allen wonend te [woonplaats],
(hierna: [appellant] en anderen),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 19 februari 2010 in zaak nrs. 09/5830 t/m 09/5835, 09/5467 t/m 09/5471 en 09/5473 in het geding tussen:
[appellant] en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Oss.
1. Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] bouwvergunning verleend voor het bouwen van 28 appartementen op een bestaande kelder aan de Professor Regoutstraat/hoek Marius Langestraat te Oss. Tevens heeft het college ontheffing verleend van artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening van de gemeente Oss.
Bij besluit van 16 oktober 2009 heeft het college de door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 februari 2010 heeft de voorzieningenrechter de door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 6 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben bij brieven van 19 april 2010, 21 april 2010 en 6 juli 2010 nadere stukken ingediend.
Het college heeft bij brief van 10 augustus 2010 nadere stukken ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft vergunninghoudster een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 september 2010, waar [appellant A], [appellante D], [appellant J] en [appellante H], bijgestaan door mr. C.J. Driessen, advocaat te Beers, en het college, vertegenwoordigd door A. Leenders en A. van Doornen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door [directeur projectontwikkeling], en [projectontwikkelaar], bijgestaan door mr. E. Beele, advocaat te 's-Hertogenbosch, gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het bouwplan betreft een bouwwerk met vier bouwlagen waarin 28 appartementen zijn voorzien. Het appartementencomplex zal worden gebouwd op een bestaande kelder waarin 17 parkeerplaatsen en 28 bergingen zullen worden gerealiseerd. Voorts voorziet het bouwplan in de aanleg van 7 parkeerplaatsen op eigen terrein aan de kopse kant van het appartementencomplex aan de Marius de Langestraat en de realisering van 17 parkeerplaatsen langs de weg aan de Professor Regoutstraat. Deze 17 parkeerplaatsen zullen worden gerealiseerd door de aanleg van 13 nieuwe parkeerplaatsen en door toerekening van 4 reeds bestaande parkeerplaatsen aan het bouwplan.
2.2. Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.
Ingevolge artikel 2.5.30, vierde lid, aanhef en onder b, voor zover hier van belang, kan het college ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid voor zover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
2.3. Niet in geschil is dat het college zich bij de berekening van het aantal benodigde parkeerplaatsen kon baseren op de in de nota Parkeerbeleid Oss opgenomen parkeernormen en dat op basis van deze normen 41 parkeerplaatsen benodigd zullen zijn, waarvan 24 op eigen terrein zullen worden gerealiseerd.
2.4. [appellant] en anderen betogen dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college in redelijkheid geen ontheffing heeft kunnen verlenen van de eis om parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren. Zij voeren daartoe aan dat het college er geen rekening mee heeft gehouden dat de 4 op grond van dubbelgebruik aan het bouwplan toegerekende parkeerplaatsen op particulier terrein zijn gelegen en daarom niet bij de aanwezige parkeermogelijkheden mogen worden meegerekend.
2.4.1. Het betoog slaagt niet. Ter zitting is door de toelichting van het college en vergunninghoudster op de bij de bouwaanvraag behorende situatietekening gebleken dat de 4 op grond van dubbelgebruik aan het bouwplan toegerekende parkeerplaatsen op openbaar terrein zijn gelegen. De door [appellant] en anderen bedoelde op gronden van de Mgr. Van den Boerstichting gelegen parkeerplaatsen zijn door het college niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van het verzoek om ontheffing. In hetgeen [appellant] en anderen ter zitting met betrekking tot het dubbelgebruik hebben aangevoerd, wordt voorts geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de bedoelde 4 parkeerplaatsen niet op basis hiervan aan het bouwplan kon toerekenen. De voorzieningenrechter heeft dan ook terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college hierin aanleiding heeft moeten zien de ontheffing als bedoeld in artikel 2.5.30, vierde lid, van de bouwverordening te weigeren.
2.5. Voor het overige hebben [appellant] en anderen in hoger beroep volstaan met verwijzing naar hetgeen zij eerder in bezwaar en beroep naar voren hebben gebracht. De voorzieningenrechter heeft de aangevoerde gronden gemotiveerd en op juiste gronden verworpen. [appellant] en anderen hebben geen gronden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld moet worden dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen aanleiding heeft gezien voor het oordeel dat het college de bouwvergunning ten onrechte in stand heeft gelaten.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Van Driel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010
414-604.