201000637/1/R1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State in het geding tussen:
[appellant A] en anderen, allen wonend te Monster, gemeente Westland,
de raad van de gemeente Westland,
verweerder.
Bij besluit van 24 november 2009, nummer 220, heeft de raad het bestemmingsplan "Grote Geest-Zuid, eerste partiële herziening" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant A] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 16 februari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant A] en anderen en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 september 2010, waar [appellant A] en anderen, in de personen van [appellant A] en [appellant B] en bijgestaan door mr. A.M.C. Marius-van Eeghen, advocaat te 's-Gravenhage, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Ricci, advocaat te Naaldwijk, en E.J. den Hollander en J.J.W. Boerman, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 46, zesde lid, van de Wet op de Raad van State (hierna: WRvS), voor zover hier van belang, kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
2.2. Het plan voorziet in het toestaan van een derde woonlaag op de woningen aan de Schorsmos 1 tot en met 16 in Monster.
2.3. [appellant A] en anderen zijn woonachtig aan de Schorsmos en de Waterlijn in Monster. Zij betogen dat het bestemmingsplan in strijd is met de kwalitatieve verplichtingen die de gemeente met de eigenaren van de woningen aan de Schorsmos is aangegaan in de notariële aktes bij aankoop van de woningen. In deze kwalitatieve verplichtingen is opgenomen dat het realiseren van een derde of vierde woonlaag door de eigenaren van de woningen niet is toegestaan. In zoverre beroepen [appellant A] en anderen zich ook op het vertrouwensbeginsel dat volgens hen door het alsnog toelaten van een derde woonlaag is geschonden. Tevens geven zij aan dat er stedenbouwkundige bezwaren zijn tegen de mogelijkheid tot opbouw. Voorts betogen [appellant A] en anderen dat het bestemmingsplan op onevenredige wijze afbreuk doet aan het woon- en leefklimaat, het uitzicht en de privacy en leidt tot een onevenredige vermindering van zonlicht in de achtertuinen en op de zonnecollectoren op de daken van de woningen aan de Schorsmos. Ook vrezen zij een waardedaling van de woningen.
2.4. De raad betwist het bestaan van de kwalitatieve verplichtingen niet, maar acht deze in strijd met artikel 122 van de Woningwet. Om deze reden kan hier, volgens de raad, niet langer aan worden vastgehouden. Wat betreft de uitzichtverslechtering en de vermindering van zonlichttoetreding en privacy merkt de raad op dat in het bestemmingsplan "Grote Geest-Zuid" voorheen vier woonlagen mogelijk waren, waardoor met de herziening daarvan in drie woonlagen niet kan worden gesproken van een nadeel. Van belang is volgens de raad ook dat er inmiddels met bouwvergunning op drie woningen aan de Schorsmos een derde woonlaag is gerealiseerd. De raad is van mening dat de karakteristieke vorm van de woningen ook blijft bestaan met een derde woonlaag en dat er, mede door de ruime opzet van de wijk, geen stedenbouwkundige bezwaren zijn om dit toe te laten.
2.5. Het bestemmingsplan "Grote Geest-Zuid" is door de raad van de toenmalige gemeente Monster vastgesteld op 26 maart 1996 en goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland op 16 juli 1996. Het thans voorliggende bestemmingsplan voorziet in een wijziging van artikel III.1, lid B, onder I, aanhef en onder d, sub 4, van de planvoorschriften in die zin dat de bebouwingsmogelijkheid van vier bouwlagen wordt verlaagd naar drie bouwlagen.
2.6. Omtrent de vraag of de kwalitatieve verplichtingen in strijd zijn met artikel 122 van de Woningwet overweegt de Afdeling dat hierover een procedure aanhangig is bij de burgerlijke rechter. Of deze verplichtingen nietig zijn staat derhalve nog niet in rechte vast. Het is niet aan de Afdeling daarover een oordeel te geven. Vast staat dat het gaat om kwalitatieve verplichtingen die eigenaren van woningen jegens de gemeente zijn aangegaan. Hieruit vloeit niet voort dat daarmee ten behoeve van derden rechtens verwachtingen zijn gewekt dat de gemeente onder alle omstandigheden naleving van die kwalitatieve verplichtingen zal bevorderen. Door thans een planregel vast te stellen die afwijkt van de destijds nodig geachte kwalitatieve verplichtingen handelt de raad niet in strijd met het vertrouwensbeginsel jegens [appellant A] en anderen.
2.7. In dit geval heeft de raad voor de gevolgen voor het woon- en leefklimaat volstaan door er op te wijzen dat de voorheen mogelijke vier woonlagen worden teruggebracht naar drie woonlagen. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat het plan een beperking van het voorgaande planologische regime betreft en in zoverre gunstig is voor
[appellant A] en anderen, onverlet laat dat in het kader van het vaststellen van het bestemmingsplan alle betrokken belangen behoren te worden afgewogen, waarbij wordt bezien in hoeverre het plan strekt tot een goede ruimtelijke ordening. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat de raad de gevolgen van drie bouwlagen voor het woon- en leefklimaat van de bewoners van de Schorsmos niet heeft bezien. Evenmin heeft de raad bezien of een gedifferentieerde bouwhoogteregeling voor de woningen aan de Schorsmos stedenbouwkundig mogelijk is. Bovendien is geen bezonningsonderzoek gedaan naar de zonlichtvermindering in de achtertuinen en naar de gevolgen voor de zonnecollectoren op de daken van de woningen. Aldus kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden beoordeeld of de raad in redelijkheid aan de belangen van [appellant A] en anderen minder gewicht heeft kunnen toekennen dan aan belangen die zijn gemoeid met de bouwmogelijkheid van drie woonlagen.
2.8. In hetgeen [appellant A] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid en niet berust op een deugdelijke motivering. Het besluit is in strijd met artikel 3:2 en artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.9. De Afdeling ziet in het belang bij een spoedige beëindiging van het geschil aanleiding de raad op de voet van artikel 46, zesde lid, van de WRvS op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.
De raad dient daartoe met inachtneming van 2.7. alsnog een afweging te maken van alle betrokken belangen en mede in dat kader een bezonningsstudie uit te voeren. Aan de hand van die afweging en mede op basis van de uitkomst van dat onderzoek dient de raad het vaststellingsbesluit van 24 november 2009 te heroverwegen door dit alsnog toereikend te motiveren, dan wel dat besluit, zonder dat daarbij toepassing behoeft te worden gegeven aan afdeling 3.4 van de Awb, te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling. In het laatste geval dient het nieuwe besluit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendgemaakt te worden.
2.10. De Afdeling ziet voorts aanleiding om de na te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.11. In de einduitspraak zal worden beslist over de proceskosten en vergoeding van het betaalde griffierecht.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. draagt de raad van de gemeente Westland op om binnen drie maanden na de verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in 2.7. is overwogen:
1. het besluit van 24 november 2009, nummer 220, te herstellen door een afweging te maken van de betrokken belangen en het mede in dat kader doen van een bezonningsstudie en aan de hand van die afweging en mede op basis van de uitkomst van dat onderzoek het besluit van 24 november 2009 te heroverwegen door dit alsnog toereikend te motiveren dan wel dat besluit te wijzigen door vaststelling van een andere planregeling;
2. de uitkomst aan de Afdeling mede te delen;
II. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat artikel III.1, lid B, onder I, aanhef en onder d, sub 4, van de planregels luidt: "de bebouwing aan de oostelijke zijde van het deelgebied mag in ten hoogste twee bouwlagen worden gebouwd (zonder kap)", totdat de Afdeling een einduitspraak heeft gedaan in deze zaak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Bechinka
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010