201001166/1/H1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 24 december 2009 in zaak nr. 09/830 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Olst-Wijhe.
Bij besluit van 26 juni 2008 heeft het college aan [vergunninghouder] reguliere bouwvergunning verleend voor het gedeeltelijk vergroten van een woning op het perceel [locatie 1] te [plaats].
Bij besluit van 17 april 2009 heeft het college het door [appellanten] tegen het besluit van 26 juni 2008 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 december 2009, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank onder meer het door [appellanten] tegen het besluit van 17 april 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 januari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 september 2010, waar het college, vertegenwoordigd door mr. C. Blokzijl, werkzaam bij de gemeente, is verschenen. Voorts is daar als deskundige van de zijde van het college gehoord M. Hengelaar (hierna: de deskundige), werkzaam bij Bouwtechnisch adviesbureau Alferink-Van Schieveen.
2.1. De woning van [appellanten], gelegen op het perceel [locatie 2], maakt samen met de woning van [vergunninghouder] deel uit van een en hetzelfde pand, dat in de jaren vijftig van de vorige eeuw is gesplitst in de beide huidige woningen.
2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder a, van de Woningwet mag en moet de reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien de aanvraag en de daarbij behorende gegevens naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft voldoet aan de voorschriften die zijn gegeven bij of krachtens het Bouwbesluit 2003.
2.3. Ingevolge artikel 40a, eerste lid, van de Woningwet kunnen bij algemene maatregel van bestuur voorschriften worden gegeven omtrent de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om bouwvergunning, alsmede omtrent de daarbij over te leggen gegevens en bescheiden.
Ingevolge het tweede lid kan bij de maatregel worden bepaald dat daarbij aan te geven gegevens en bescheiden mogen worden overgelegd binnen een daarbij te bepalen termijn nadat de bouwvergunning is afgegeven.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: Biab), verstrekt de aanvrager bij een aanvraag om een reguliere bouwvergunning, voor zover die gegevens en bescheiden naar het oordeel van burgemeester en wethouders nodig zijn om aannemelijk te maken dat het desbetreffende bouwen voldoet aan de bij of krachtens de wet voor dat bouwen geldende eisen: de gegevens en bescheiden als bedoeld in de paragrafen 1.1 en 1.2 van de bijlage.
Ingevolge het tweede lid behoeft de aanvrager de gegevens en bescheiden, bedoeld in paragraaf 1.5, onderdeel 1, van hoofdstuk 1 van de bijlage, eerst uiterlijk drie weken voor de aanvang van de desbetreffende bouwwerkzaamheden te verstrekken.
Ingevolge paragraaf 1.5 van de bijlage behorende bij het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning, aanhef en onder 1, aanhef en onder a, worden als op een later tijdstip aan te leveren gegevens en bescheiden aangemerkt gegevens en bescheiden met betrekking tot belastingen en belastingcombinaties (sterkte en stabiliteit) en de uiterste grenstoestand van alle (te wijzigen) constructieve delen van het bouwwerk alsmede van het bouwwerk als geheel, voorzover het niet de hoofdlijn van de constructie dan wel het constructieprincipe betreft.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de door [vergunninghouder] overgelegde gegevens aannemelijk maken dat het bouwplan voldoet aan de voorschriften die bij of krachtens het Bouwbesluit 2003 zijn gegeven. Doordat het bouwplan niet aan deze voorschriften voldoet, is volgens [appellanten] de kans groot dat door realisering ervan ernstige schade aan hun woning het gevolg zal zijn. Voorts achten zij de handelwijze van het college onzorgvuldig.
2.4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de aanvraag en de nadien overgelegde technische gegevens aannemelijk maken dat het bouwen waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan het Bouwbesluit 2003. Het college mocht daarbij afgaan op de goedkeuring die de deskundige op 31 maart 2009 aan de technische gegevens heeft verleend.
Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellanten] hun betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het bouwplan aan het Bouwbesluit 2003 voldoet, niet met concrete voorbeelden hebben gestaafd.
De deskundige heeft ter zitting verklaard dat het bouwplan een zelfstandig dragende constructie omvat, waaronder begrepen een zelfdragende muur aan de zijde van de woning van [appellanten], en dat het voldoet aan de eisen van het Bouwbesluit 2003, hetgeen betekent dat de constructie veilig is.
Het college heeft voorts toegelicht dat het naar aanleiding van de uitspraak van 24 december 2009 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarbij de rechtbank het beroep van [appellanten] tegen de door het college in bezwaar gehandhaafde sloopvergunning gegrond heeft verklaard, op 18 mei 2010 een nieuw besluit op bezwaar heeft genomen, waarbij het de sloopvergunning alsnog heeft geweigerd. In dit verband heeft het desgevraagd verklaard dat de mogelijk overgebleven risico's ten aanzien van de woning van [appellanten] betrekking hebben op de uit te voeren sloopwerkzaamheden, niet op de na de sloop te verrichten bouwwerkzaamheden.
Voorts is gebleken dat ten tijde van het besluit van 17 april 2009 de bedoelde gegevens alsnog waren overgelegd en akkoord bevonden. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat het bouwplan niet aan de daaraan gestelde constructieve eisen voldoet, zodat zij in hun belangen zouden zijn geschaad. Er is daarom geen grond voor het oordeel dat de handelwijze van het college onzorgvuldig is geweest.
Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank in het door [appellanten] gestelde terecht geen aanleiding gezien de bouwvergunning te weigeren.
2.5. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op een groot aantal gronden dat zij in de bezwaar- en beroepfase hebben aangevoerd. Voor zover zij daarmee beogen te betogen dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan de in beroep aangevoerde gronden dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan en met redelijke eisen van welstand, wordt overwogen dat [appellanten] deze gronden niet nader hebben beargumenteerd. Deze bieden daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de rechtbank het beroep tegen het besluit van 17 april 2009 ten onrechte op de in de uitspraak aangegeven gronden ongegrond heeft verklaard.
2.6. [appellanten] hebben voorts in het hoger beroepschrift aangegeven dat enkele eerdere processtukken als herhaald en ingelast moeten worden beschouwd. In de overwegingen van de aangevallen uitspraak is de rechtbank ingegaan op hetgeen in beroep door [appellant A] is aangevoerd. [appellant A] heeft in het hoger beroepschrift, behoudens hetgeen hierboven is besproken, geen redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende gronden en argumenten in de aangevallen uitspraak onjuist, dan wel onvolledig zou zijn. Daarom ziet de Afdeling in zoverre geen aanleiding voor vernietiging van de aangevallen uitspraak.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, ambtenaar van staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010