201001054/1/H1.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2009 in zaak nr. 08/3123 in het geding tussen:
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Overschie (hierna: het dagelijks bestuur).
Bij besluit van 9 juli 2007 heeft het dagelijks bestuur geweigerd aan [appellant] vrijstelling van het bestemmingsplan te verlenen voor het oprichten van acht woningen aan de [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 24 juni 2008 heeft het het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 9 juli 2007 onder aanvulling van de motivering ervan gehandhaafd.
Bij uitspraak van 22 december 2009, verzonden op 24 december 2009, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 januari 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2010.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 september 2010, waar [appellant] in persoon, en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. K.I. Siem, werkzaam bij de gemeente Rotterdam, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan voorziet in het oprichten van één woongebouw met acht woningen. Het is in strijd met het als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan in onderdelen "Overschiese Kleiweg en omgeving".
2.2. Het dagelijks bestuur heeft op de aanvraag om vrijstelling het door hem gevoerde beleid, neergelegd in de notitie van 22 december 2004 "Randvoorwaarden locatie 59, Overschiese Kleiweg, paadje duizendtree" (hierna: de notitie) toegepast. Volgens de inleiding van die notitie dient deze als toetsingskader voor het gewenste eindbeeld voor de locatie ter hoogte van de [locatie]. In het onderdeel "programmatische randvoorwaarden" is vermeld dat op deze locatie maximaal acht eengezinswoningen gerealiseerd kunnen worden op verschillende manieren. Te denken valt volgens die passage aan geschakelde of losstaande woningen. De entrees behoeven zich niet direct aan de Overschiese Kleiweg te bevinden, maar de woningen dienen wel georiënteerd te zijn op de Overschiese Kleiweg. Voorts dient, voor zover thans van belang, de oriëntatie van de kop van de bebouwing op de Overschiese Kleiweg te zijn gericht, bij de invulling van de kavel de bebouwing als individuele bouwblokken herkenbaar te blijven en doorzicht tussen de bebouwing over de locatie aanwezig te zijn, aldus die passage.
2.3. Het dagelijks bestuur heeft aan het besluit van 24 juni 2008 mede de conclusies uit het rapport van een adviesbureau van 20 juni 2008 ten grondslag gelegd en het bouwplan in strijd met het volgens de notitie gevoerde beleid geacht, omdat het voorziet in het oprichten van een appartementencomplex, de voorziene bebouwing niet op de Overschiese Kleiweg is georiënteerd en niet alle op te richten woningen individueel herkenbaar zullen zijn.
2.4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het dagelijks bestuur de vrijstelling niet mocht weigeren, omdat het bouwplan aan de volgens de notitie te stellen randvoorwaarden voldoet. Volgens hem heeft zij, door te overwegen dat de kop van de voorziene bebouwing niet op de Overschiese Kleiweg is georiënteerd en hij dit niet heeft betwist, miskend dat het besluit van 24 juni 2008 niet op een deugdelijke motivering stoelt, nu het dagelijks bestuur, zonder een onafhankelijke stedenbouwkundige te raadplegen, van het oordeel van de dienst stedenbouw en volkshuisvesting van Rotterdam (hierna: dS+V Rotterdam) is afgeweken.
2.4.1. Hoewel de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat [appellant] niet heeft betwist dat de kop van de bebouwing niet is gericht op de Overschiese Kleiweg, leidt diens betoog niet tot het daarmee door hem beoogde doel.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het dagelijks bestuur het bouwplan terecht niet in overeenstemming met het volgens de notitie gevoerde beleid heeft geacht. Uit het als aanvraag dienende vrijstellingsplan 2007 valt af te leiden dat de zijkant van het op te richten woongebouw en daarmee ten hoogste twee van de acht woningen evenwijdig aan de Overschiese Kleiweg zal liggen. Het dagelijks bestuur heeft hieruit mogen concluderen dat de kop van de bebouwing niet op de Overschiese Kleiweg is gericht. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat onder de door [appellant] gestelde omstandigheden voor het dagelijks bestuur geen verplichting bestond om aan het besluit een advies van een onafhankelijke stedenbouwkundige ten grondslag te leggen. Het dagelijks bestuur was niet gebonden aan het advies van de dS+V Rotterdam, een ambtelijke dienst van de gemeente. Met het volgen van het advies van het geraadpleegde adviesbureau heeft het toereikend gemotiveerd, dat en waarom het bouwplan niet strookt met het volgens de notitie gevoerde beleid.
2.5. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat hij erop mocht vertrouwen dat het dagelijks bestuur medewerking zou verlenen aan het verlenen van vrijstelling voor het bouwplan, omdat het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam heeft geadviseerd om grond voor dit bouwplan te reserveren.
2.5.1. Ook dit betoog faalt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat [appellant] aan die omstandigheid niet het gerechtvaardigd vertrouwen kon ontlenen dat het dagelijks bestuur medewerking aan het verlenen van vrijstelling zou verlenen. Hierbij is niet alleen van belang dat in het advies van het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam van het ontwikkelen van zes of zeven woningen wordt uitgegaan, maar ook dat het volgens de notitie gevoerde beleid het uitgangspunt voor de herontwikkeling is. Reeds nu het dagelijks bestuur het bouwplan niet ten onrechte niet in overeenstemming met dat beleid heeft geacht, kon aan het advies niet het gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat het medewerking zou verlenen aan het verlenen van vrijstelling.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. S.F.M. Wortmann, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Van Driel
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010