201002073/1/H3.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 22 januari 2010 in zaak nr. 09/1256 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Deventer.
Bij besluit van 2 juni 2009 heeft het college de zogenoemde Hondenuitlaatkaart met kenmerk HUK 2009 vastgesteld.
Bij uitspraak van 22 januari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 maart 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 september 2010, waar [appellant] in persoon en het college, vertegenwoordigd door mr. J. Schut-van Wijk, mr. B. Vermaas en P.T. Woudwijk, allen werkzaam bij de gemeente Deventer, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 1.1, aanhef en onder A, van de Algemene Plaatselijke Verordening 1994 (hierna: de APV 1994), voor zover van belang, wordt onder weg verstaan de — al dan niet met enige beperking — voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen.
Ingevolge artikel 2.4.18, eerste lid, aanhef en onder a, is de eigenaar, houder of verzorger van een hond verplicht ervoor te zorgen dat die hond zich niet op de weg kan bevinden, anders dan aangelijnd en voldoende in iemands macht.
Ingevolge het tweede lid geldt die verplichting niet op door burgemeester en wethouders als losloopgebied aangewezen wegen in openbare parken en plantsoenen of andere openbare beplantingen of gedeelten daarvan.
2.2. Bij het besluit van 2 juni 2009 heeft het college onder meer het gebied tussen de spoorlijn en de Bredenhorst in de wijk Borgele te Deventer (hierna: het gebied) als hondenlosloopgebied aangewezen. Het gebied is op de Hondenuitlaatkaart aangeduid als locatie 4c.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het college dat besluit krachtens artikel 2.4.18, tweede lid, van de APV 1994 kon nemen, heeft miskend dat het in het gebied gelegen pad niet openbaar is, nu het is gelegen op grond waarop de planologische bestemming "sportterrein" rust en deze bestemming niet als openbaar toegankelijke plaats valt aan te merken.
Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de bestemming van het gebied als sportterrein aan aanwijzing als hondenlosloopgebied niet in de weg staat.
2.3.1. Uit de ter zitting bij de Afdeling door het college gegeven toelichting op de feitelijke situatie van het gebied, is gebleken dat het gebied een openbare plaats gelegen tussen beplantingen is. Zoals de rechtbank met juistheid heeft overwogen, is het gebied aldus gelegen in openbare beplanting als bedoeld in artikel 2.4.18, tweede lid, van de APV 1994. Ook moet het worden aangemerkt als weg als bedoeld in de APV 1994. Hieronder worden ook - al dan niet met enige beperking - voor het publiek toegankelijke openbare plaatsen verstaan. De omstandigheid dat het gebied is gelegen op grond waarop de bestemming "sportterrein" rust, maakt dit niet anders. Deze bestemming doet aan de feitelijke openbaarheid van het gebied niet af.
Niet in geschil is dat een hondenlosloopgebied niet in overeenstemming is met het ten tijde van het bij de rechtbank bestreden besluit voor het gebied geldende bestemmingsplan. Het college heeft echter gesteld dat het hondenlosloopgebied zal worden opgenomen in het bestemmingsplan Borgele, waarvan het voorontwerp van 27 augustus tot en met 7 oktober 2009 ter inzage heeft gelegen. Nu voorts artikel 2.4.18, tweede lid, van de APV 1994 niet vereist dat de aanwijzing van een weg als hondenlosloopgebied niet in strijd mag zijn met het ter plaatse geldende bestemmingsplan, ziet de Afdeling met de rechtbank geen grond voor het oordeel dat het college, bij afweging van alle betrokken belangen, niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om het gebied als hondenlosloopgebied aan te wijzen.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010