ECLI:NL:RVS:2010:BO0255

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001206/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot wijziging van de melkveehouderij en de gevolgen voor de milieuvergunning

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Niedorp, waarbij een verklaring is afgegeven in het kader van de Wet milieubeheer voor een wijziging van de melkveehouderij. De appellanten, wonend in de gemeente Niedorp, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat hen niet in het gelijk stelde. Het college had op 20 november 2008 een verklaring afgegeven met betrekking tot de wijziging van de melkveehouderij, en op 16 december 2009 werd het bezwaar van de appellanten ongegrond verklaard. Hierop hebben de appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij zij hun gronden hebben aangevuld.

De zaak is behandeld op 2 juli 2010, waar de appellanten, bijgestaan door hun advocaat, en vertegenwoordigers van het college aanwezig waren. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft overwogen dat de melding die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, betrekking heeft op de wijziging van de verdeling van de koeien over de stallen en een uitbreiding van de mestopslag. De appellanten betogen dat de melding leidt tot een stalsysteem met een hogere emissiefactor dan eerder was toegestaan, maar de Afdeling oordeelt dat de melding geen andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu met zich meebrengt dan de eerder verleende vergunning.

De Afdeling concludeert dat de beroepsgronden van de appellanten niet slagen en verklaart het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 13 oktober 2010.

Uitspraak

201001206/1/M2.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats], gemeente Niedorp,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Niedorp,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 november 2008 heeft het college een verklaring gegeven als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer met betrekking tot een verandering van de melkveehouderij aan de [locatie] te [plaats], gemeente Niedorp.
Bij besluit van 16 december 2009, verzonden op 22 december 2009, heeft het college het door [appellanten] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 februari 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 1 maart 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2010, waar [appellanten], in persoon en bijgestaan door mr. M.J. Smaling, en het college, vertegenwoordigd door ing. H. Struiken Boudier en C.T.M. Reus, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Bij besluit van 4 juni 2008 is met betrekking tot de melkveehouderij een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend (hierna: de revisievergunning). Bij dat besluit is onder meer vergunning verleend voor het houden van melkkoeien en voor mestopslag. Voor zover hier van belang ziet de melding, als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer (hierna: de melding), die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt, op het wijzigen van de verdeling van de koeien over de stallen en - gezien de tekening die deel uitmaakt van de melding - op een uitbreiding van de mestopslag met een gesloten mestzak van 5.000 m³.
2.2. Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer, zoals dat ten tijde van het bestreden besluit luidde, geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zesde lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.3. [appellanten] stellen dat ten aanzien van de melkkoeien, na de verplaatsing ervan overeenkomstig de melding, onder meer een stalsysteem zal worden toegepast waarbij permanent wordt opgestald. Zij betogen dat derhalve de acceptatie van de melding meebrengt dat wat betreft de te houden melkkoeien een stalsysteem wordt toegepast met een hogere emissiefactor dan geldt voor het met betrekking tot deze koeien op grond van de revisievergunning toe te passen stalsysteem. Het college heeft zich in zoverre volgens hen ten onrechte op het standpunt gesteld dat de melding geen andere of grotere nadelige gevolgen heeft voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de revisievergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken.
2.3.1. De revisievergunning heeft onder meer betrekking op het houden van melkkoeien, waarvoor een stalsysteem met beweiden wordt toegepast waarvoor ingevolge de Regeling ammoniak en veehouderij een emissiefactor van 9,5 kg NH³ per dierplaats per jaar geldt. Gezien de melding en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht, stelt de Afdeling vast dat de melding, anders dan [appellanten] stellen, niet ziet op het toepassen van een ander stalsysteem voor de te houden melkkoeien. In het onder 2.3 weergegeven betoog is dan ook geen grond gelegen voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de melding in zoverre geen andere of grotere nadelige gevolgen heeft voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de revisievergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken.
De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellanten] betogen dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de uitbreiding van de mestopslag geen andere of grotere nadelige gevolgen heeft voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de revisievergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Zij voeren aan dat het college niet voldoende heeft gemotiveerd hoe de uitbreiding van de mestopslag zich verhoudt tot de mestopslag die op grond van de revisievergunning is toegestaan.
2.4.1. Wat betreft de mestzak, waarmee de mestopslag wordt uitgebreid, moet worden voldaan aan de voorschriften 1.2.1 en 1.2.2, aangaande mestbehandeling- en bewaring, die deel uitmaken van de revisievergunning. Volgens deze voorschriften moet de mest worden opgeslagen in een afgedekte mestopslagruimte en moet het brengen van mest in de opslagruimte met een gesloten aanvoerleiding geschieden die zo dicht mogelijk bij de bodem van de opslagruimte uitmondt. [appellanten] hebben niet aannemelijk gemaakt dat wanneer voormelde mestzak overeenkomstig deze voorschriften wordt gebruikt, de uitbreiding van de mestopslag grotere of nadelige gevolgen heeft voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de revisievergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken.
De beroepsgrond faalt.
2.5. Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. van Hulst, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Hulst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010
402-632.