ECLI:NL:RVS:2010:BO0264

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906291/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • F.W.M. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Smidsweg 7-9 in Nijverdal en de rechtsgeldigheid van de planregels

Op 2 juni 2009 heeft de raad van de gemeente Hellendoorn het bestemmingsplan "Smidsweg 7-9 in Nijverdal" vastgesteld. Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak is behandeld op 27 augustus 2010, waarbij de appellanten en de raad vertegenwoordigd waren door hun advocaten. Tijdens de zitting heeft een van de appellanten haar beroep ingetrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de planregels beoordeeld, met name artikel 1, onder v, en artikel 4, tweede lid, onder a, aanhef en sub 3, van de planregels, die betrekking hebben op de definitie van grootschalige detailhandelsbedrijven en de vereiste minimale bedrijfsvloeroppervlakte. De appellanten betoogden dat de planregels onduidelijk zijn en dat de limitatieve opsomming van aan een supermarkt gerelateerde functies niet planologisch relevant is. De raad verdedigde dat de planregels voldoende duidelijk zijn en dat ontheffingen mogelijk zijn voor andere functies. De Afdeling oordeelde dat de planregels niet in strijd zijn met de rechtszekerheid, maar dat de motivering van de limitatieve opsomming niet deugdelijk was. De beroepen zijn gedeeltelijk gegrond verklaard, en het besluit van de raad is vernietigd voor wat betreft de onduidelijke zinsnede in de planregels. De overige beroepen zijn ongegrond verklaard. De raad is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan de appellanten.

Uitspraak

200906291/1/R3.
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], gevestigd te [plaats],
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Euretco Sport B.V., gevestigd te Breda,
en
de raad van de gemeente Hellendoorn,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2009, kenmerk 09INT00279, heeft de raad het bestemmingsplan "Smidsweg 7-9 in Nijverdal" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 19 augustus 2009, en Euretco bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 augustus 2009, beroep ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders heeft namens de raad een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 augustus 2010, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. V.J. Leijh, advocaat te Amsterdam, en vergezeld door H. Westendorp, en Euretco, vertegenwoordigd door mr. Th.F. Roest, advocaat te Haarlem, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Brinker, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ter zitting heeft [appellante sub 1 A] haar beroep ingetrokken.
Het plan
2.2. Het plan is opgesteld ten behoeve van de realisering van grootschalige detailhandel aan de westelijke rand van het centrum van Nijverdal. De basis voor het plan is de voor deze locatie op 9 juni 2005 verleende vrijstelling krachtens artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening van het bestemmingsplan "Centrum Nijverdal 2004".
De betrokken planregels
2.3. Ingevolge artikel 1, onder v, van de planregels, zoals door de raad gewijzigd vastgesteld ten opzichte van het ontwerpbestemmingsplan, wordt onder grootschalige detailhandelsbedrijven verstaan:
bedrijven met detailhandel in goederen, die vanwege hun ruimtebehoefte niet zijn in te passen in het bestaande kernwinkelgebied en een minimale bedrijfsvloeroppervlakte van 600 m² per vestiging omvatten, waarbij in deze voorschriften mede wordt begrepen:
-een supermarkt, met daaraan gelieerde, al dan niet in afzonderlijke units ondergebrachte, detailhandelsfuncties in de vorm van een slijterij, bloemenzaak, groentezaak, vleesverkoop en bakkerij;
-van de detailhandel deel uitmakende, al dan niet in afzonderlijke units ondergebrachte, kantine, magazijn- en kantoorruimte.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, in samenhang met artikel 4, tweede lid, onder a, aanhef en sub 3, van de planregels zijn de op de kaart met de bestemming "Grootschalige detailhandel (Dg)" aangewezen gronden bestemd voor grootschalige detailhandelsbedrijven, met de daarbij behorende gebouwen, andere bouwwerken, erven en open terreinen, waarbij, voor zover hier van belang, de volgende regel geldt:
-het minimum bedrijfsvloeroppervlak van detailhandelsbedrijven bedraagt 600 m² bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging.
De beroepen
2.4. [appellante sub 1 B] en Euretco richten zich in beroep tegen de vaststelling van artikel 1, onder v, van de planregels. [appellante sub 1 B] richt zich in beroep daarnaast tegen de vaststelling van artikel 4, tweede lid, onder a, aanhef en sub 3, van de planregels.
2.5. [appellante sub 1 B] en Euretco betogen dat artikel 1, onder v, van de planregels onduidelijk is. Zij menen dat verwarring kan ontstaan over de vraag of grootschalige vestigingen van detailhandel zijn toegestaan op grond van het plan. Hiertoe voeren zij aan dat uit de in voornoemde planregel opgenomen zinsnede "vanwege hun ruimtebehoefte" niet duidelijk volgt of deze betrekking heeft op het begrip "goederen" of "bedrijven".
2.5.1. [appellante sub 1 B] betoogt verder dat artikel 1, onder v, van de planregels in samenhang met artikel 4, tweede lid, onder a, aanhef en sub 3, van de planregels onduidelijk is. Volgens haar volgt hieruit niet duidelijk of de minimale bedrijfsvloeroppervlakte van 600 m² betrekking heeft op een supermarkt met daaraan gelieerde functies, of dat die gelieerde functies op zichzelf aan de eis van een minimale bedrijfsvloeroppervlakte van 600 m² moeten voldoen. Hiertoe voeren zij aan dat de achterliggende gedachte van het plan is dat de supermarkt tezamen met de aan de supermarkt gelieerde functies, die ondergebracht kunnen worden in afzonderlijke units, meer dan 600 m² dient te omvatten en dat het vereiste van een minimaal brutovloeroppervlak van 600 m² niet geldt voor de afzonderlijke units individueel.
2.5.2. De raad stelt zich op het standpunt dat bedoelde planregels voldoende duidelijk zijn en derhalve niet in strijd zijn met de rechtszekerheid.
2.5.3. Wat betreft de zinsnede "vanwege hun ruimtebehoefte" is de Afdeling van oordeel dat uit artikel 1, onder v, van de planregels in combinatie met de doeleindenomschrijving van artikel 4, eerste lid, van de planregels volgt dat de grootte van de detailhandel en niet de grootte, dan wel het volume van de te verkopen goederen relevant is voor vestiging in het plangebied. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat het in artikel 1, onder v, van de planregels opgenomen begrip "bedrijven met detailhandel" nader wordt gespecificeerd door het in dezelfde planregel aangehaalde begrip "goederen".
2.5.4. Wat betreft het betoog over de minimale bedrijfsvloeroppervlakte is de Afdeling van oordeel dat uit artikel 1, onder v, in samenhang met artikel 4, tweede lid, onder a, aanhef, sub 3, van de planregels volgt dat de bedrijfsvloeroppervlakte per vestiging wordt berekend. Uit voornoemde planregels volgt dat "detailhandelsbedrijven" worden aangemerkt als "vestiging". Deze vestiging kan bestaan uit een supermarkt en deze supermarkt kan mede omvatten units van aan de supermarkt gelieerde detailhandelsfuncties in de vorm van een slijterij, bloemenzaak, groentezaak, vleesverkoop en een bakkerij. Nu de units een onderdeel zijn van de vestiging en het bedrijfsvloeroppervlak wordt berekend per vestiging, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat uit de planregels zou kunnen volgen dat genoemde detailhandelsfuncties ieder afzonderlijk een minimaal bedrijfsvloeroppervlak van 600 m² dienen te hebben.
2.5.5. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat artikel 1, onder v, en artikel 4, tweede lid, onder a, aanhef en sub 3, van de planregels in strijd zijn met de rechtszekerheid.
2.6. Voorts betogen [appellante sub 1 B] en Euretco dat de in artikel 1, onder v, van de planregels opgenomen limitatieve opsomming van aan een supermarkt gerelateerde detailhandelsfuncties niet planologisch relevant is. Het vereiste dat detailhandelsfuncties moeten zijn gelieerd aan de supermarkt, is op zichzelf al voldoende rechtszeker.
2.6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat voor andere dan in de planregels opgenomen gewenste functies, die supermarkt gelieerd zijn, ontheffing kan worden verleend. Op deze wijze kan per geval worden beoordeeld of een dergelijke functie kan worden toegelaten.
2.6.2. Zowel in het bestreden besluit, als in het verweerschrift is de raad niet ingegaan op het betoog van [appellante sub 1 B] en Euretco dat de raad door middel van de limitatieve opsomming een aantal aan een supermarkt gelieerde functies ten onrechte niet heeft toegestaan, waarbij [appellante sub 1 B] en Euretco hebben gewezen op een drogisterij, een kaashandel en een juicebar. De raad heeft ook niet inzichtelijk gemaakt welk planologisch relevant onderscheid er bestaat tussen enerzijds de in de planregels genoemde, aan een supermarkt gelieerde functies en anderzijds de door [appellante sub 1 B] en Euretco aangehaalde functies die niet in de planregels zijn opgenomen, maar die evenzeer kunnen zijn gelieerd aan een supermarkt. In zoverre wordt het bestreden besluit niet gedragen door een deugdelijke motivering. Het betoog van [appellante sub 1 B] en Euretco slaagt derhalve in zoverre.
2.7. Euretco richt zich in beroep verder tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Grootschalige detailhandel (Dg)", omdat daarbij onvoldoende rekening is gehouden met de bereikbaarheid van en de parkeergelegenheid bij de detailhandelsbedrijven. Zij voert hiertoe aan dat op grond van het vorige plan sprake was van onvoldoende parkeergelegenheid en dat deze situatie in het voorliggende plan zal verergeren. Ten onrechte is hier geen onderzoek naar gedaan.
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plangebied goed bereikbaar is en dat de parkeersituatie niet onaanvaardbaar is.
2.7.2. Niet in geschil is dat de parkeercapaciteit voor de functies in het plangebied 120 parkeerplaatsen bedraagt en dat volgens de berekeningsmethode als beschreven in de gemeentelijke parkeerregeling voldoende parkeerruimte aanwezig is.
Uit het bestreden besluit in samenhang met de plantoelichting volgt dat met het plan de bestaande situatie planologisch wordt vastgelegd. In het kader van de vrijstellingsprocedure onder vigeur van het vorige plan is reeds de nodige aandacht besteed aan het parkeren in en de bereikbaarheid van het plangebied. Tijdens het onderzoek dat toen heeft plaatsgevonden, is niet gebleken van een situatie die niet aanvaardbaar is. Nader onderzoek in het kader van het voorliggende plan is om die reden door de raad niet nodig geacht.
Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van een slechte bereikbaarheid van het plangebied en dat evenmin sprake is van een onaanvaardbare parkeersituatie.
Conclusie
2.8. In hetgeen [appellante sub 1 B] en Euretco hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, wat betreft de limitatieve opsomming "in de vorm van een slijterij, bloemenzaak, groentezaak, vleesverkoop en bakkerij" in artikel 1, onder v, van de planregels, niet berust op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn in zoverre gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
In hetgeen [appellante sub 1 B] en Euretco voor het overige hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. De beroepen zijn in zoverre ongegrond.
Proceskosten
2.9. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gedeeltelijk gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Hellendoorn van 2 juni 2009, kenmerk 09INT00279, wat betreft de zinsnede "in de vorm van een slijterij, bloemenzaak, groentezaak, vleesverkoop en bakkerij" in artikel 1, onder v, van de planregels;
III. verklaart de beroepen voor het overige ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Hellendoorn tot vergoeding van bij [appellante sub 1 B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Hellendoorn tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Euretco Sport B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Hellendoorn aan [appellante sub 1 B] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Euretco Sport B.V. het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor [appellante sub 1 B] en € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Euretco Sport B.V. vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Kooijman
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010
177-605.