ECLI:NL:RVS:2010:BO1131

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003109/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • D. Roemers
  • K.J.M. Mortelmans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen verlenging huisverbod door burgemeester van Amersfoort

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht, die op 22 maart 2010 het beroep tegen het besluit van de burgemeester van Amersfoort om een huisverbod op te leggen, ongegrond verklaarde. Het huisverbod was oorspronkelijk opgelegd op 4 maart 2010 voor een periode van tien dagen, maar werd op 12 maart 2010 verlengd met achttien dagen. De burgemeester baseerde deze verlenging op de ernst van de situatie, waarbij de veiligheid van de echtgenote en minderjarige kinderen van [appellant] in het geding was. De burgemeester had geconstateerd dat [appellant] overspannen was, verslaafd aan alcohol en medicijnen, en dat hij huiselijk geweld pleegde. De voorzieningenrechter oordeelde dat het besluit van de burgemeester zorgvuldig was genomen, ondanks de bezwaren van [appellant] dat hij niet voldoende in de gelegenheid was gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat de burgemeester in redelijkheid tot verlenging van het huisverbod had kunnen besluiten, gezien het aanhoudende gevaar voor de veiligheid van de gezinsleden. Het hoger beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

201003109/1/H3.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 22 maart 2010 in de zaken nrs. 284094/10-1625 en 284096/10-246 in het geding tussen:
[appellant]
en
de burgemeester van Amersfoort.
1. Procesverloop
Bij besluit van 12 maart 2010 heeft de burgemeester het bij besluit van 4 maart 2010 voor een periode van tien dagen aan [appellant] opgelegde huisverbod verlengd met een aansluitende periode van achttien dagen.
Bij mondelinge uitspraak van 22 maart 2010, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 23 maart 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 31 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 april 2010.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.M. Dezfouli, advocaat te Utrecht, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. H. Maaijen en mr. E.J. van Eyck, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2, eerste lid, eerste volzin, van de Wet tijdelijk huisverbod kan de burgemeester een huisverbod opleggen aan een persoon indien uit feiten of omstandigheden blijkt dat diens aanwezigheid in de woning ernstig en onmiddellijk gevaar oplevert voor de veiligheid van één of meer personen die met hem in de woning wonen of daarin anders dan incidenteel verblijven of indien op grond van feiten of omstandigheden een ernstig vermoeden van dit gevaar bestaat. Ingevolgde de tweede volzin geldt het verbod voor een periode van tien dagen, behoudens verlenging overeenkomstig artikel 9.
Ingevolge artikel 6, derde lid, betrekt de rechter bij de beoordeling van het huisverbod tevens de feiten en omstandigheden die zich hebben voorgedaan na het opleggen van het huisverbod.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, kan de burgemeester een huisverbod verlengen tot ten hoogste vier weken nadat het is opgelegd indien de dreiging van het gevaar, of het ernstige vermoeden daarvan, zich voortzet. De artikelen 2, vierde lid, en 6 tot en met 8 zijn van overeenkomstige toepassing.
2.2. Aan het bij besluit van 4 maart 2010 opgelegde huisverbod is ten grondslag gelegd dat de aanwezigheid van [appellant] in zijn woning de veiligheid van zijn bij hem inwonende echtgenote en minderjarige kinderen in het gedrang brengt en dat hulpverlening dringend noodzakelijk is. Daarbij is vermeld dat [appellant] overspannen is en verslaafd aan alcohol en medicijnen en dat hij in toenemende mate huiselijk geweld pleegt. Aan het besluit van 12 maart 2010 tot verlenging van het huisverbod is ten grondslag gelegd dat een ernstig vermoeden van een dreiging van geweld nog steeds aanwezig is, aangezien [appellant] geen inzicht toont in de ernst van de situatie en bovendien nog geen hulpverleningstraject is gestart. De burgemeester heeft zich daarbij gebaseerd op een zorgadvies van het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld Eemland/Heuvelrug en een beleidsadvies van een medewerker van de gemeente.
2.3. [appellant] betoogt allereerst dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het besluit van 12 maart 2010 niet zorgvuldig is genomen. Hij voert daartoe aan dat dit besluit negen minuten na de ondertekening van het beleidsadvies is genomen, zoals blijkt uit het door de burgemeester overgelegde episodejournaal, en dat uit het zaakdossier niet kan worden afgeleid in hoeverre vooroverleg heeft plaatsgevonden. Hij voert tevens aan dat hij niet op deugdelijke wijze in de gelegenheid is gesteld om vooraf zijn zienswijze naar voren te brengen. Het telefonisch contact dat hij voor het nemen van het besluit met een medewerker van de gemeente heeft gehad, was volgens hem daartoe onvoldoende, temeer, omdat hij de Nederlandse taal niet perfect beheerst.
2.3.1. Dat het besluit van 12 maart 2010 negen minuten na de ondertekening van het beleidsadvies is genomen, brengt niet met zich dat dit besluit onzorgvuldig is genomen. Het besluit is niet slechts op het beleidsadvies gebaseerd, maar ook op het hiervoor vermelde zorgadvies van 11 maart 2010. Zoals de burgemeester ter zitting bij de voorzieningenrechter en bij de Afdeling heeft doen verklaren, had hij een dag eerder reeds van het zorgadvies kennis genomen, welke verklaring steun vindt in het episodejournaal, volgens welk het zorgadvies 's ochtends op 11 maart 2010 is ondertekend. Bovendien was de burgemeester, nu het ging om verlenging van het huisverbod, opgelegd bij besluit van 4 maart 2010, al langer bekend met de problematiek van [appellant] en diens gezin.
2.3.2. Volgens de door de burgemeester overgelegde gespreksverslagen is [appellant] op 11 maart 2010 door een medewerker van de gemeente telefonisch benaderd met het oog op het door de burgemeester te nemen besluit omtrent het al dan niet verlengen van het huisverbod en is hem daarbij gelegenheid gegeven te reageren op het tot verlenging strekkende zorgadvies. Volgens de gespreksverslagen heeft [appellant] hierop verwezen naar zijn advocaat, met wie de medewerker vervolgens tweemaal telefonisch contact heeft gehad. Aangezien aldus alleen de advocaat een inhoudelijke reactie heeft gegeven, heeft het niet in elkaars bijzijn horen van [appellant] en zijn advocaat niet tot te vermijden fricties geleid. Niet aannemelijk is dat de advocaat niet wist dat het telefonische contact strekte tot het bieden van gelegenheid voor het naar voren brengen van een zienswijze op een voornemen tot verlenging van het huisverbod. Uit de verslagen blijkt niet dat de advocaat om een andere wijze van horen heeft verzocht. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellant] onvoldoende in de gelegenheid is gesteld om vooraf zijn zienswijze naar voren te brengen.
2.3.3. Gezien het voorgaande, heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het besluit van 12 maart 2010 onzorgvuldig is genomen. Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de burgemeester het bij besluit van 4 maart 2010 opgelegde huisverbod ten onrechte heeft verlengd. Hij voert daartoe aan dat de oplegging van een huisverbod voor een duur van tien dagen hem reeds had doen inzien dat hulpverlening noodzakelijk was. Vanwege zijn culturele achtergrond was het voor hem echter moeilijk om zijn problematiek toe te geven. Daarentegen had hij zelf al eerder contact gezocht met een hulpverleningsinstantie, aldus [appellant]. Hij betoogt verder dat de voorzieningenrechter in ieder geval ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat voortduring van het huisverbod, gelet op de feiten en omstandigheden van na het besluit van 12 maart 2010, niet langer gerechtvaardigd was. In dat verband wijst hij erop dat zijn echtgenote ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft verklaard dat zij wenst dat hij terugkeert naar hun woning.
2.4.1. Niet in geschil is dat [appellant] het huisverbod heeft overtreden door binnen de oorspronkelijke termijn van tien dagen via derden contact op te nemen met zijn echtgenote. Zoals de voorzieningenrechter heeft overwogen, blijkt daaruit dat [appellant] onvoldoende inzicht had in de ernst van de situatie en het doel van het huisverbod, dat onder meer gelegen is in het tot rust komen van de huisgenoten. Evenmin in geschil is dat ten tijde van het nemen van het besluit van 12 maart 2010 nog geen hulpverleningstraject was aangevangen. Weliswaar had [appellant] contact gezocht met een hulpverleningsinstantie, doch, naar [appellant] stelt, wilde deze instantie hem nog niet helpen, omdat hij niet over een zorgverzekering beschikte. Gezien deze omstandigheden, heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat nog steeds een ernstig vermoeden bestond dat aanwezigheid van [appellant] in zijn woning ernstig en onmiddellijk gevaar zou opleveren voor de veiligheid van zijn gezinsleden en heeft de burgemeester in redelijkheid tot verlenging van het huisverbod kunnen besluiten. De voorzieningenrechter heeft met juistheid aldus overwogen.
2.4.2. Ten tijde van de zitting bij de voorzieningenrechter was inmiddels een afspraak gemaakt voor een intakegesprek bij een hulpverleningsinstantie. Aangezien dit gesprek pas op 24 maart 2010 zou plaatsvinden, was tijdens die zitting nog niet duidelijk welke behandeling [appellant] nodig had. Tijdens de zitting bij de voorzieningenrechter is voorts gebleken dat de situatie van het gezin van [appellant] nog moest worden besproken binnen een projectgroep teneinde een plan op te stellen omtrent de wijze van bescherming van de veiligheid van de kinderen. Zoals de voorzieningenrechter met juistheid heeft overwogen, volgt hieruit dat nog geen daadwerkelijke aanvang was gemaakt met de hulpverlening aan [appellant] en zijn gezin. Derhalve heeft de voorzieningenrechter terecht geen grond gezien voor het oordeel dat voortduring van het huisverbod, gelet op de feiten en omstandigheden van na het besluit van 12 maart 2010, niet langer gerechtvaardigd was. Dat de echtgenote van [appellant] had verklaard dat zij wenst dat hij terugkeert naar hun woning, doet daar niet aan af. Mede gezien het belang van de kinderen bij een veilige thuissituatie, heeft de voorzieningenrechter deze verklaring terecht onvoldoende geacht om te oordelen dat een ernstig vermoeden van een dreiging van gevaar niet langer bestond. Dit klemt temeer, nu de echtgenote, gelet op het verslag van het telefoongesprek dat een medewerker van de gemeente op 11 maart 2010 met haar heeft gevoerd en het zorgadvies, eerder heeft verklaard dat [appellant] slechts onder voorwaarden naar de woning mag terugkeren en, gelet op het desbetreffende proces-verbaal, ter zitting bij de voorzieningenrechter heeft gezegd dat [appellant] hulp nodig heeft.
2.4.3. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. J. de Vries, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. De Vries
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010
582.