201001496/1/H1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Sleutelgoed III B.V. (hierna: Sleutelgoed), gevestigd te Leiden,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) van 30 december 2009 in zaak nr. 09/809 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leiden (hierna: het college).
Bij besluit van 3 september 2008 heeft het college geweigerd aan Sleutelgoed vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het verbouwen van een bedrijfsgebouw tot bedrijfsruimte en zestien appartementen op het perceel Hoge Rijndijk 96d te Leiden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 16 december 2008 heeft het college het door Sleutelgoed daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 december 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door Sleutelgoed daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Sleutelgoed bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak gelijktijdig met zaak nr.
201002328/1/H1inzake de stillegging van bouw-, verbouw- en sloopwerkzaamheden op het perceel, ter zitting behandeld op 6 oktober 2010, waar Sleutelgoed, vertegenwoordigd door J. Hospes, J. Verbaan en W. Hofman, en het college, vertegenwoordigd door mr. K. van Driel, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge het ten tijde van het besluit op bezwaar ter plaatse geldende bestemmingsplan "Hoge Rijndijkbuurt" rust op het perceel de bestemming "Gemengde bebouwing 3".
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder n, van de voorschriften van het bestemmingsplan (hierna: planvoorschriften) wordt verstaan onder woning: een (gedeelte van een) gebouw dat geschikt is voor de huisvesting van één huishouden, dat uit twee of meer personen kan zijn samengesteld, dat wil zeggen woonruimte bestaande uit ten minste twee kamers, een keuken en sanitaire voorzieningen.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder q, wordt verstaan onder bovenwoning: een woning gelegen in de verdieping(en) van een gebouw, boven ruimte die voor andere doeleinden dan woondoeleinden is ingericht.
Ingevolge artikel 6, tweede lid, voor zover thans van belang, mogen de gebouwen en gronden in dit blok uitsluitend worden ingericht en gebruikt voor meubeltoonzaal en detailhandel in goederen bestemd voor woninginrichting met bijbehorende kantoor-, opslag- en magazijnruimten, met dien verstande dat de magazijn- en opslagfunctie ondergeschikt dient te blijven aan de toonzaalfunctie. De verdiepingen van de panden in dit blok aan de Hoge Rijndijk mogen uitsluitend worden ingericht als bovenwoning(en).
Ingevolge het vierde lid, onder e, kunnen burgemeester en wethouders vrijstelling verlenen ten behoeve van de realisering van wooneenheden ten behoeve van eenpersoonshuishoudens in gebouwen aan de Hoge Rijndijk. Een dergelijke vrijstelling mag voor maximaal twee gebouwen verleend worden. Per gebouw mogen maximaal zes eenheden voor zes personen gerealiseerd worden.
2.2. Het bouwplan voorziet in het vernieuwen van een bedrijfsgebouw waarin Sleutelgoed zestien appartementen wil realiseren. Vier van de appartementen bestaan, afgezien van de ruimte voor de wc en douche, uit één ruimte.
2.3. Sleutelgoed betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. Zij voert aan dat de vier appartementen die bestaan uit één ruimte dienen te worden aangemerkt als bovenwoningen, nu deze appartementen volgens de bouwpraktijk bestaan uit twee kamers.
2.3.1. De betekenis van het begrip "kamer" is in het bestemmingsplan niet omschreven. De rechtbank heeft onder die omstandigheden terecht aansluiting gezocht bij de betekenis die daaraan in het algemeen spraakgebruik wordt gegeven. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de vier appartementen niet bestaan uit ten minste twee kamers en derhalve niet zijn aan te merken als woningen in de zin van de planvoorschriften. Daargelaten dat Sleutelgoed niet heeft onderbouwd dat de appartementen volgens de bouwpraktijk bestaan uit ten minste twee kamers, bestaat geen grond om aansluiting te zoeken bij hetgeen volgens Sleutelgoed in de bouwpraktijk gangbaar is. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het bouwplan in strijd is met artikel 6, tweede lid, van de planvoorschriften, nu de verdiepingen niet zijn ingericht als bovenwoning(en) in de zin van artikel 1, aanhef en onder q, van de planvoorschriften.
2.4. De beroepsgrond van Sleutelgoed dat het college diende te onderzoeken of door middel van een aanpassing van de aanvraag op onderdelen de beletselen voor het verlenen van bouwvergunning kunnen worden weggenomen, dient buiten beschouwing te blijven. Aangezien het hoger beroep is gericht tegen de aangevallen uitspraak en gesteld noch gebleken is dat Sleutelgoed deze beroepsgrond niet reeds bij de rechtbank had kunnen aanvoeren en zij dit, gelet op de functie van het hoger beroep, had behoren te doen, kan dat betoog reeds om die reden niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden.
2.5. Sleutelgoed betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren vrijstelling te verlenen voor het bouwplan. Daartoe voert zij aan dat het college zich bij zijn beslissing omtrent vrijstelling ten onrechte heeft gebaseerd op aspecten betreffende welstand en bouwverordening. Voorts voert zij daartoe aan dat zij er op basis van toezeggingen door de gemeente op mocht vertrouwen dat het college vrijstelling voor het bouwplan zou verlenen.
2.5.1. De rechtbank heeft in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het, zoals het in het besluit op bezwaar heeft vermeld, geen vrijstelling wenst te verlenen nu het van oordeel is dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Bij zijn oordeel over welstandsaspecten heeft het college betekenis mogen toekennen aan het negatieve advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit van 23 juni 2008. Uit de door Sleutelgoed in hoger beroep overgelegde brief van Architectenbureau Wim Hofman bna van 8 februari 2010 volgt niet dat het college het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit niet aan zijn beslissing ten grondslag heeft mogen leggen, nu in deze brief niet op dat advies wordt ingegaan en een motivering waarin wordt uiteengezet op welke punten dit advies tekortschiet, ontbreekt. De door Sleutelgoed aangevoerde omstandigheid dat het gaat om een lang bestaand gebouw en dat de aanblik zal veranderen door het gebruik voor woondoeleinden, heeft geen betrekking op de toetsing aan de welstandsnota en leidt derhalve evenmin tot het oordeel dat het college het advies van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit niet aan zijn beslissing ten grondslag heeft mogen leggen.
Aangezien geen grond bestaat voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren wegens welstandsaspecten vrijstelling te verlenen voor het bouwplan, komt de Afdeling niet toe aan de vraag of het college de gevraagde vrijstelling tevens heeft kunnen weigeren omdat zijns inziens niet duidelijk was of op het perceel voldoende parkeerplaatsen aanwezig waren.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel faalt. Sleutelgoed heeft niet aannemelijk gemaakt dat namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan zij het in rechte te honoreren vertrouwen kon ontlenen dat het college vrijstelling en bouwvergunning zou verlenen.
2.6. Gelet op het vorenstaande heeft het college terecht geweigerd bouwvergunning te verlenen voor het bouwplan. Aan hetgeen Sleutelgoed voor het overige heeft aangevoerd, wordt niet toegekomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Sloots
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010