201003629/1/H1.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant A] en [appellant B], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg (hierna: de rechtbank) van 4 maart 2010 in zaak nr. 09/496 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Veere (hierna: het college).
Bij besluit van 27 september 2007 heeft het college aan [vergunninghouder] bouwvergunning verleend voor het vergroten van de woning op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college het daartegen door [appellanten] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 april 2008 heeft de rechtbank het daartegen door [appellant A] ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2009 in zaak nr.
200803908/1heeft de Afdeling het daartegen door [appellant A] ingestelde hoger beroep gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 22 april 2008 vernietigd, het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van het college van 29 januari 2008 vernietigd.
Bij besluit van 12 mei 2009 heeft het college het door [appellanten] tegen het besluit van 27 september 2007 gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellanten] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak, gelijktijdig met zaak nr.
201002971/1/H1, ter zitting behandeld op 6 oktober 2010, waar [appellant A], bijgestaan door mr. K. Baoutou, en het college, vertegenwoordigd door mr. B.A.M. Suijkerbuijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het bouwplan betreft een uitbreiding aan de achterzijde van de woning op het perceel. Volgens de bouwtekening is de aanbouw ongeveer 6,65 m lang en 6,31 m breed.
2.2. [appellanten] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college niet onzorgvuldig heeft gehandeld door het horen achterwege te laten. Daartoe voeren zij aan dat het college hun had moeten horen nadat de Afdeling het besluit van 29 januari 2008 had vernietigd.
2.2.1. Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) stelt een bestuursorgaan, voordat het op het bezwaar beslist, belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord.
Ingevolge artikel 7:9 van de Awb wordt, wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.
2.2.2. In artikel 7:2, eerste lid, van de Awb is niet een algemene verplichting opgenomen tot het opnieuw horen bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar, ter voldoening aan een uitspraak van de Afdeling, waarbij het eerdere besluit op bezwaar is vernietigd. Dit neemt overigens niet weg dat het onder omstandigheden uit een oogpunt van zorgvuldigheid noodzakelijk kan zijn om belanghebbenden bij het nemen van een nieuw besluit op bezwaar opnieuw te horen.
De stichting Dorp, Stad en Land (hierna: de welstandscommissie) heeft in haar advies van 24 april 2009 haar advies van 13 februari 2008 bevestigd en gemotiveerd. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat [appellanten] niet in de gelegenheid zijn gesteld om op het welstandsadvies van 24 april 2009 te reageren, terecht geen aanleiding gezien om het besluit op bezwaar te vernietigen. Dat advies kan niet worden aangemerkt als een na het horen aan het college bekend geworden feit dat voor het op het bezwaar te nemen besluit van aanmerkelijk belang kan zijn als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb, nu dit advies voortbouwt op het ingenomen standpunt van het college dat het bouwplan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. De Afdeling verwijst in dit verband naar haar uitspraak van 2 juli 2008 in zaak nr.
200707067/1.
2.3. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Zij voeren aan dat het college het advies van de welstandscommissie van 24 april 2009 niet aan het besluit op bezwaar ten grondslag mocht leggen, nu daarin niet gemotiveerd is ingegaan op zijn kritiek dat de voorziene zijmuur te kolossaal is.
2.3.1. De welstandscommissie heeft op 24 april 2009 een gemotiveerd positief advies omtrent het bouwplan gegeven.
2.3.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 6 mei 2009 in zaak nr.
200804977/1), mag het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Tenzij het advies naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders, indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
2.3.3. Bij uitspraak van 4 maart 2009 in zaak nr.
200803915/1heeft de Afdeling overwogen dat het college niet kon volstaan met het overnemen van het welstandsadvies van 13 februari 2008, nu dat advies bestond uit een enkele akkoordverklaring en [appellant A] dat welstandsadvies heeft bestreden door aan te voeren dat de voorziene zijmuur te kolossaal is.
2.3.4. Anders dan het advies van 13 februari 2008, vertoont het advies van de welstandscommissie van 24 april 2009 niet zodanige gebreken dat het college dit niet zonder meer aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen. Dat het advies niet na een bezoek ter plaatse tot stand is gekomen, leidt niet tot het oordeel dat niet aan de eisen van zorgvuldigheid als bedoeld in artikel 3:2 van de Awb is voldaan. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 13 februari 2008 in zaak nr.
200704203/1), kan een commissie van deskundigen als de welstandscommissie in het algemeen geacht worden over voldoende kennis en ervaring te beschikken om aan de hand van de bij een bouwaanvraag overgelegde bouwtekeningen een oordeel te geven. In het welstandsadvies van 24 april 2009 is vermeld dat de maat van de aanbouw naar het oordeel van de welstandscommissie, zowel in diepte als in hoogte, ondergeschikt is aan de woning. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de welstandscommissie daarmee is ingegaan op de kritiek van [appellant A]. Nu [appellanten] voorts niet gemotiveerd hebben aangevoerd dat het welstandsadvies van 24 april 2009 in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria, behoefde het college niet nader toe te lichten waarom het het welstandsadvies van 24 april 2009 heeft overgenomen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat het college dit advies ten grondslag mocht leggen aan het besluit van 12 mei 2009.
2.4. [appellanten] betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte is uitgegaan van de juistheid van de door haar bij uitspraak van 22 april 2008 gegeven oordeel over de bouwverordening gemeente Veere (hierna: de bouwverordening) en het Bouwbesluit 2003 (hierna: Bouwbesluit). Zij voeren aan dat de Afdeling in haar uitspraak van 4 maart 2009 de betreffende beroepsgronden niet heeft beoordeeld.
2.4.1. In haar uitspraak van 22 april 2008 heeft de rechtbank overwogen dat, zoals blijkt uit het toetsingsformulier, is getoetst aan het Bouwbesluit en dat het bouwplan voldoet aan het bepaalde in het Bouwbesluit. Voorts heeft de rechtbank in die uitspraak overwogen dat zij het, mede gelet op de uitleg zoals van de zijde van het college ter zitting is gegeven, voldoende aannemelijk acht dat, hoewel uit het toetsingsformulier niet blijkt dat aan de bouwverordening is getoetst, de toets aan de bouwverordening heeft plaatsgevonden en dat het bouwplan niet in strijd is met hetgeen in de bouwverordening is bepaald.
De rechtbank heeft hiermee uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel gegeven over de gronden betreffende het Bouwbesluit en de bouwverordening. Nu het hoger beroep van [appellant A] tegen de uitspraak van 22 april 2008, anders dan hij en [appellant B] aanvoeren, zich niet richtte tegen deze overweging en de Afdeling zich derhalve hierover niet hoefde uit te spreken, moet van de juistheid van dat oordeel worden uitgegaan. Het betoog faalt.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. Konijnenbelt, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.
w.g. Konijnenbelt w.g. Sloots
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010