ECLI:NL:RVS:2010:BO1155

Raad van State

Datum uitspraak
15 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007490/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • T. van Goeverden-Clarenbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van sloopvergunning voor panden in Rotterdam in het kader van voorlopige voorziening

Op 15 oktober 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker, wonend te Rotterdam, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen de sloopvergunning die was verleend aan stichting Woonstad Rotterdam. Deze vergunning betrof de sloop van 84 woningen en bedrijven aan de Steven Hoogendijkstraat en de Oranjeboomstraat in Rotterdam. De verzoeker stelde dat de sloop van het pand op Oranjeboomstraat 111 onherstelbare schade zou toebrengen aan het naastgelegen pand op nummer 109, dat als een geheel was gebouwd met het schoolgebouw. De voorzitter heeft het verzoek om schorsing van de besluiten van 20 januari en 27 april 2010 toegewezen, omdat er onvoldoende duidelijkheid was over de gevolgen van de sloop voor het naastgelegen pand. De voorzitter oordeelde dat nader onderzoek in de bodemprocedure noodzakelijk was om te bepalen of de bescherming van het pand op nummer 109 voldoende gewaarborgd was. De voorzitter heeft het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van sloopvergunningen, vooral wanneer de belangen van nabijgelegen panden in het geding zijn.

Uitspraak

201007490/2/H1.
Datum uitspraak: 15 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
tegen de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 28 juni 2010 in zaak nrs. 10/2141 en 10/2139 in het geding tussen:
[verzoeker]
en
het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord van de gemeente Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 20 januari 2010 heeft het dagelijks bestuur aan stichting Woonstad Rotterdam vergunning verleend voor het slopen van 84 woningen en bedrijven aan de Steven Hoogendijkstraat 54 tot en met 58 en de Oranjeboomstraat 81 tot en met 105 en 111 tot en met 135 te Rotterdam.
Bij besluit van 27 april 2010 heeft het dagelijks bestuur het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij mondelinge uitspraak van 28 juni 2010, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 1 juli 2010, heeft de voorzieningenrechter het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 augustus 2010, hoger beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 19 augustus 2010, waar [verzoeker], in persoon en bijgestaan door mr R.W. de Gruijl, advocaat te Rotterdam, is verschenen. Voorts zijn ter zitting het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door L.K.T. Schrantee, werkzaam bij de gemeente, en Woonstad Rotterdam, vertegenwoordigd door mr. T.N.H. Nguyen, advocaat te Rotterdam, en mr. M.J. Post, gehoord.
De voorzitter heeft aanleiding gezien met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, in samenhang met artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek te heropenen en het dagelijks bestuur om nadere inlichtingen te vragen.
Daarop heeft het dagelijks bestuur bij brief van 16 september 2010 nadere inlichtingen verstrekt. Hierop is gereageerd door [verzoeker] bij brief van 21 september 2010 en door Woonstad Rotterdam bij brief van 1 oktober 2010, waarbij Woonstad Rotterdam tevens een nader stuk heeft ingediend.
Het dagelijks bestuur, [verzoeker] en Woonstad Rotterdam hebben bij onderscheiden brieven toestemming gegeven dat een nadere zitting achterwege blijft.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het verzoek strekt tot schorsing van de besluiten van 20 januari 2010 en 27 april 2010, voor zover deze zien op het pand [locatie], waar [verzoeker] woont en als kunstenaar tevens een atelier en expositieruimte heeft gevestigd.
2.3. [verzoeker] betoogt dat sloopvergunning voor het pand op [locatie] had moeten worden geweigerd, omdat dat pand als voormalige bovenmeesterswoning destijds als één geheel is gebouwd met het naastgelegen schoolgebouw op nummer 109 en daarmee onlosmakelijk is verbonden. Derhalve brengt sloop van het pand op [locatie] onherstelbare schade met zich voor het pand op nummer 109, aldus [verzoeker].
2.3.1. Ingevolge artikel 8.1.1 van de bouwverordening van de gemeente Rotterdam is het verboden bouwwerken, standplaatsen en woonwagens daaronder begrepen, te slopen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (sloopvergunning).
Ingevolge artikel 8.1.6, aanhef en onder b, moet een sloopvergunning worden geweigerd, indien de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een voldoende peil kan worden gewaarborgd.
2.3.2. Voorafgaand aan de zitting van 19 augustus 2010 heeft [verzoeker] een rapport van Buczyna, bouwkundig adviesbureau, van 30 juli 2010 overgelegd en heeft Woonstad Rotterdam een rapport overgelegd van BOAG BV, advies en management, van 10 augustus 2010. In het rapport van Buczyna wordt geconcludeerd dat, als de sloopaanvraag van de woning wordt doorgezet, dit onherstelbare bouwkundige schade en verminking van het architectonische ontwerp van de naastliggende school zal veroorzaken.
In het rapport van BOAG wordt geconcludeerd dat de sloop geen onherstelbare schade aan het naastgelegen schoolgebouw veroorzaakt en worden in dit verband aandachtspunten genoemd waarmee bij het uitvoeren van de sloop- en herstelwerkzaamheden rekening zal moeten worden gehouden.
2.3.3. Na de zitting heeft het dagelijks bestuur op 16 september 2010 een rapport 'Sloopgrensonderzoek Feyenoord, Oranjeboomstraat 111' van 15 september 2010, opgesteld door het ingenieursbureau van Gemeentewerken van de Gemeente Rotterdam, overgelegd. In dit rapport is vermeld dat de panden op de nummers 109 en 111 als één geheel zijn gebouwd. Tevens is vermeld dat aangenomen wordt dat de achtergevel van nummer 111 en de mandelige bouwmuur 109-111 met elkaar verankerd zijn en dat dit mogelijk niet zo is bij de achtergevel van de school. Geconcludeerd wordt dat een sloopgrens bij de bouwmuur 111-113 als meest gunstige lijkt aangewezen en dat een sloopgrens bij de bouwmuur 109-111 aan de voorgevel wel mogelijk lijkt, maar gezien de scheurvorming aan de achterzijde uit stabiliteitsoverwegingen moet worden afgeraden.
Uit dit rapport valt af te leiden dat de gevolgen van sloop van het pand op nummer 111 ingrijpender lijken te zijn dan waarvan het dagelijks bestuur ten tijde van het besluit van 27 april 2010 is uitgegaan. Het rapport geeft echter onvoldoende duidelijkheid over de precieze gevolgen voor het pand op nummer 109, indien de sloop van het pand op nummer 111 wordt doorgezet. Op voorhand is dan ook niet duidelijk of, zoals is bepaald in artikel 8.1.6, aanhef en onder b, van de bouwverordening, met de voorgenomen sloop van het pand op nummer 111 de bescherming van het pand op nummer 109 voldoende is gewaarborgd en of, als dat niet zo is, door het stellen van voorschriften die bescherming op een voldoende peil kan worden gewaarborgd. Nader onderzoek in de bodemprocedure is nodig om op dit punt duidelijkheid te verkrijgen. Van toepassing van artikel 8:86 van de Awb kan daarom geen sprake zijn.
2.4. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Het dagelijks bestuur dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord van 27 april 2010, kenmerk 10.13500 (B&B10/000010), en het besluit van het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord van 20 januari 2010, kenmerk 2009/00-3866/70/01, voor zover deze besluiten betrekking hebben op het pand Oranjeboomstraat 111;
II. veroordeelt het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het dagelijks bestuur van de deelgemeente Feijenoord aan [verzoeker] het door hem voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 224,00 (zegge: tweehonderdvierentwintig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Van Goeverden-Clarenbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2010
488.