200909197/1/H2.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
het college van bestuur van de Universiteit van Maastricht,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 21 oktober 2009 in zaak nr. 08/1619 in het geding tussen:
het college van bestuur van de Universiteit van Maastricht.
Bij besluit van 20 mei 2008 heeft het college van bestuur van de Universiteit van Maastricht aan [wederpartij] een schadevergoeding toegekend van € 714,95.
Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft het college van bestuur het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 21 oktober 2009, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 22 augustus 2008 vernietigd en het besluit van 20 mei 2008 herroepen. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft het college van bestuur bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2009, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 22 december 2009.
[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 augustus 2010.
2.1. Bij besluit van 14 juni 2004 heeft de examencommissie van de Faculty of Economics and Business Administration van de Universiteit Maastricht een verzoek van [wederpartij] om een aantal vrijstellingen binnen het studieprogramma Bedrijfseconomie te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 21 september 2004 heeft het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht het daartegen door [wederpartij] ingestelde administratieve beroep deels gegrond en deels ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 juni 2005 heeft de rechtbank het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 21 september 2004 vernietigd, omdat de gronden waarop vrijstelling kon worden verleend ten onrechte niet in de Onderwijs- en Examenregeling waren opgenomen.
2.2. [wederpartij] stelt schade te hebben geleden als gevolg van de besluiten van 14 juni en 21 september 2004, omdat hij daardoor vier maanden later is afgestudeerd en in die periode extra collegegeld heeft moeten betalen, inkomen heeft gederfd, alsmede extra kosten voor openbaar vervoer heeft moeten maken. Voorts stelt hij immateriële schade te hebben geleden en verzoekt hij om vergoeding van kosten van rechtsbijstand.
2.3. Bij besluit van 22 augustus 2008 heeft het college van bestuur, onder verwijzing naar het advies van de bezwarencommissie van 8 augustus 2008, zich, voor zover thans van belang, op het standpunt gesteld aan [wederpartij] een bedrag toegekend moet worden van vier maanden collegegeld en extra openbaar vervoerkosten, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 juni 2005. Nu dit bedrag minder is dan bij besluit van 20 mei 2008 aan [wederpartij] is toegekend, handhaaft het college van bestuur de vergoeding op het eerder toegekende bedrag van € 714,95.
2.4. De rechtbank heeft overwogen dat nu het college van beroep voor de examens het schadeveroorzakende besluit van 21 september 2004 heeft genomen, het ook had moeten beslissen op het verzoek om schadevergoeding. Hieruit volgt dat het college van bestuur niet bevoegd was te beslissen op het verzoek en derhalve evenmin bevoegd was te beslissen op het door [wederpartij] gemaakte bezwaar tegen het besluit van 20 mei 2008. De rechtbank heeft het besluit van 22 augustus 2008 vernietigd, het besluit van 20 mei 2008 herroepen en het college van bestuur opgedragen het door [wederpartij] ingediende verzoek door te sturen naar het college van beroep voor de examens.
2.5. Het college van bestuur betoogt in hoger beroep dat het college van beroep voor de examens, gelet op artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wet op het Hoger en Wetenschappelijk Onderwijs (WHW), slechts voor de taken van beroepsorgaan een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is en niet beschikt over de bevoegdheid te beslissen op verzoeken om schadevergoeding. Het college van bestuur is daartoe wel bevoegd, gelet op artikel 9.2, eerste lid, van de WHW, waarin, onder meer, is bepaald dat het college van bestuur is belast met het beheer van de universiteit in haar geheel. Het behandelen van verzoeken om schadevergoeding ziet op het beheer van de universiteit. Gelet daarop kan aan het college niet de bevoegdheid worden ontzegd te beslissen op verzoeken om schadevergoeding. Het ligt, in afwijking van de hoofdregel dat het bestuursorgaan dat het schadeveroorzakende besluit heeft genomen ook bevoegd is te besluiten op een verzoek om schadevergoeding, derhalve niet in de rede het college van beroep voor de examens bevoegd te achten te beslissen op verzoeken om schade, aldus het college van bestuur.
2.6. Dit betoog slaagt niet.
De rechtbank heeft, gelet op de uitspraak van de Afdeling van 6 mei 1997 in zaak no. H01.96.0578/Q01 (AB 1997/229), terecht overwogen dat de bevoegdheid tot het nemen van een zuiver schadebesluit bij hetzelfde bestuursorgaan berust als hetwelk de schade beweerdelijk heeft veroorzaakt. [wederpartij] stelt schade te hebben geleden als gevolg van de besluiten van 14 juni en 21 september 2004; het college van bestuur is dus niet bevoegd te beslissen op het verzoek om vergoeding van schade, die van die besluiten het gevolg zou zijn.
Dat, zoals het college van bestuur betoogt, de beperkt afgebakende bevoegdheid van het college van beroep voor de examens in artikel 7.61, eerste lid, aanhef en onder d, van de WHW niet ziet op de bevoegdheid te beslissen op verzoeken om schadevergoeding, betekent niet dat het college van beroep voor de examens niet bevoegd zou zijn te beslissen. De bevoegdheid tot het beslissen op een aanvraag om schadevergoeding is - hier niet van belang zijnde uitzonderingen daargelaten - verbonden aan de schadeveroorzakende bestuursbevoegdheid, ook in het geval het betrokken bestuursorgaan voor het overige niet bevoegd is te beslissen omtrent vermogensrechtelijke aangelegenheden. Dat het college van bestuur belast is met het beheer van de universiteit in haar geheel, vormt derhalve geen aanleiding het college van bestuur in plaats van het college van beroep voor de examens bevoegd te achten.
Anders dan het college van bestuur betoogt, doet aan de bevoegdheid van het college van beroep voor de examens om te beslissen op het verzoek om schadevergoeding evenmin af dat in artikel 7.61, zesde lid, van de WHW is bepaald dat het college van beroep voor de examens, indien het een administratief beroep gegrond acht, niet bevoegd is om in de plaats van de vernietigde beslissing een nieuwe beslissing te nemen. Van belang is dat het college van beroep voor de examens, gelet op de uitspraak van de rechtbank van 6 juni 2005, ten onrechte het administratief beroep tegen het besluit van 14 juni 2004 ongegrond heeft verklaard.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, voorzitter, en mr. O. de Savornin Lohman en mr. P.J.J. van Buuren, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.A.E. Planken, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Planken
Voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010