ECLI:NL:RVS:2010:BO1172

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003002/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Vlasblom
  • W. Konijnenbelt
  • K.J.M. Mortelmans
  • P. Klein
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplaatsing warenmarkt in verband met Koninginnedag door college van burgemeester en wethouders van Delft

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] en anderen tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 februari 2010. Het college van burgemeester en wethouders van Delft had op 16 maart 2009 besloten om de warenmarkt van donderdag 30 april 2009, in verband met Koninginnedag, te verplaatsen naar woensdag 29 april 2009. Dit besluit werd door het college gehandhaafd in een latere uitspraak op 10 juli 2009, waarbij het college stelde dat Koninginnedag een uniek evenement is met een aanzienlijke promotionele waarde voor de stad Delft. De rechtbank verklaarde het beroep van [appellant] en anderen ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Raad van State.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 27 september 2010 behandeld. De rechters oordeelden dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de warenmarkt te verplaatsen. De rechtbank had terecht overwogen dat de bijzondere omstandigheden van Koninginnedag, een erkende nationale feestdag, rechtvaardigden dat de warenmarkt niet op de gebruikelijke dag kon plaatsvinden. De Afdeling concludeerde dat de financiële gevolgen van de verplaatsing binnen het normale ondernemersrisico van [appellant] en anderen vallen.

Het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen, omdat de rechtbank het beroep terecht ongegrond had verklaard. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De beslissing werd uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010.

Uitspraak

201003002/1/H3.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 24 februari 2010 in zaak nr. 09/5956 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het college van burgemeester en wethouders van Delft.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 maart 2009 heeft het college bepaald dat de warenmarkt van donderdag 30 april 2009 in verband met Koninginnedag werd verplaatst naar woensdag 29 april 2009.
Bij besluit van 10 juli 2009 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 24 februari 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 21 april 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2010, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door mr. M.C. van Meppelen Scheppink, advocaat te Rotterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.J. Angenent en mr. M.W.R. Schaap, beiden werkzaam bij de gemeente Delft, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet is het college bevoegd jaarmarkten of gewone marktdagen in te stellen, af te schaffen of te veranderen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, aanhef, van de Verordening op de warenmarkten voor de gemeente Delft (hierna: de Verordening) wordt de warenmarkt gehouden op dinsdag, donderdag en zaterdag.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, kan het college op grond van bijzondere omstandigheden dan wel dringende redenen in afwijking van artikel 5, lid 1, bepalen dat de warenmarkt tijdelijk zal plaatsvinden op een andere dag, een andere tijd en/of een andere plaats.
2.2. Bij het besluit van 10 juli 2009 heeft het college zijn besluit van 16 maart 2009 gehandhaafd. Ter aanvulling van de motivering van dat besluit heeft het overwogen dat Koninginnedag een uniek evenement is met een bovenregionale uitstraling en een aanzienlijke promotionele waarde voor de stad Delft. Daarmee is volgens het college voldaan aan de maatstaf "bijzondere omstandigheden" van artikel 6, eerste lid, van de Verordening. Verder heeft het college aan het besluit ten grondslag gelegd dat Koninginnedag een erkende nationale feestdag is met een bijzonder karakter en dat het een feit van algemene bekendheid is dat op Koninginnedag in vrijwel alle Nederlandse gemeenten diverse publieke activiteiten in de openbare ruimte worden georganiseerd, zodat voorzienbaar is dat zich op deze dag bijzondere omstandigheden voordoen die tot gevolg kunnen hebben dat een warenmarkt moet worden verplaatst naar een andere locatie of een andere dag. Voorts heeft het college zich op het standpunt gesteld dat het karakter van Koninginnedag als nationale feestdag meebrengt dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat de gevolgen van het besluit kunnen worden geacht buiten de risicosfeer van [appellant] en anderen te vallen.
2.3. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college het gegeven dat Koninginnedag een bijzondere feestdag is en dat de viering van Koninginnedag in 2009 samenviel met de wekelijkse warenmarkt op donderdag op de locatie waar die viering plaatsvond, als bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 6, eerste lid, van de Verordening heeft kunnen aanmerken.
2.3.1. Onweersproken is dat in 2009, evenals in eerdere jaren, in Delft op Koninginnedag allerlei activiteiten werden georganiseerd die een aanzienlijk deel van de openbare ruimte in beslag namen, waaronder de locatie waar op donderdag gewoonlijk de warenmarkt plaatsvond. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat Koninginnedag een feestdag met een bijzonder karakter is, dat de activiteiten die op die dag plaatsvinden van bijzondere betekenis zijn voor de lokale gemeenschap en dat zich daarom bijzondere omstandigheden voordeden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Verordening. Anders dan [appellant] en anderen betogen, is er geen grond voor het oordeel dat slechts bijzondere eenmalige gebeurtenissen zijn aan te merken als bijzondere omstandigheden in de zin van genoemde bepaling en dat Koninginnedag, een jaarlijks terugkerende feestdag, niet als een zodanige bijzondere omstandigheid kan worden aangemerkt.
2.4. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college, bij afweging van alle betrokken belangen, in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de warenmarkt naar een andere dag te verplaatsen. Volgens hen is de rechtbank er ten onrechte aan voorbij gegaan dat het college niet heeft onderzocht en afgewogen welke schade zij als gevolg van de verplaatsing zouden lijden.
2.4.1. Dat [appellant] en anderen een vergunning hadden voor het innemen van een standplaats op de donderdagmarkt, betekent niet dat zij ervan uit mochten gaan dat zij elke donderdag een standplaats konden innemen op die markt; dat volgt reeds uit artikel 6 van de Verordening. Voorts geeft de aangevallen uitspraak er geen blijk van dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het belang van [appellant] en anderen bij het innemen van een standplaats op donderdag bij de belangenafweging moest worden betrokken. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat het college het niet haalbaar heeft geacht om de warenmarkt tegelijk met de Koninginnedagactiviteiten doorgang te laten vinden en dat het college het, mede vanwege beperkte beschikbare ruimte en vanuit veiligheidsoverwegingen, niet mogelijk achtte om de warenmarkt op alternatieve locaties doorgang te laten vinden. Verder heeft het college onweersproken gesteld dat in Delft al jarenlang op Koninginnedag activiteiten worden georganiseerd die een groot deel van de binnenstad in beslag nemen, waarbij slechts in zeer beperkte mate commerciële verkoop vanuit marktkramen is toegestaan. Gelet hierop heeft het college zich op het standpunt mogen stellen dat het voorzienbaar was dat de warenmarkt zou moeten worden verplaatst en dat de financiële gevolgen van het besluit daarom het normale ondernemersrisico van [appellant] en anderen niet te boven gaan. De rechtbank is, gelet op het voorgaande, terecht tot het oordeel gekomen dat het college in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om de warenmarkt te verplaatsen. Dat het college heeft erkend dat de marktkooplieden meer bij de besluitvorming hadden kunnen worden betrokken en dat zij eerder van het besluit tot verplaatsing op de hoogte hadden kunnen worden gesteld, maakt niet dat de wijze van totstandkoming van dat besluit zodanige gebreken vertoont dat het in bezwaar had behoren te worden herroepen en dat, nu dit niet is gebeurd, de rechtbank het bij haar beroepen besluit had moeten vernietigen. Het betoog faalt.
2.5. [appellant] en anderen betogen voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet wordt toegekomen aan hun verzoek om schadevergoeding.
2.5.1. De rechtbank heeft ten onrechte geen beslissing genomen op het verzoek om schadevergoeding. Hoewel het betoog in zoverre terecht is voorgedragen, leidt het niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak. Slechts bij een gegrond beroep kan er ingevolge artikel 8:73 van de Awb mogelijk aanleiding zijn voor een veroordeling tot schadevergoeding. Nu uit het vorenoverwogene volgt dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond heeft verklaard, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om het verzoek om schadevergoeding toe te wijzen. Tevens zal daarom het in hoger beroep gedane verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. K.J.M. Mortelmans, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Vlasblom w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010.
176-640.