ECLI:NL:RVS:2010:BO1181

Raad van State

Datum uitspraak
20 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000399/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanwijzing van zeer kwetsbare gebieden in Gelderland en de gevolgen voor veehouderijen

In deze zaak gaat het om de aanwijzing van gebieden in de provincie Gelderland als zeer kwetsbaar gebied op basis van de Wet ammoniak en veehouderij (Wav). Provinciale staten hebben op 1 juli 2009 besloten deze gebieden aan te wijzen, wat op 9 december 2009 ter inzage is gelegd. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 23 november 2009 goedkeuring verleend aan dit besluit. De appellanten, waaronder een maatschap en twee individuele appellanten, hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten, omdat zij van mening zijn dat de aanwijzing hen in hun bedrijfsvoering schaadt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 17 augustus 2010 behandeld. De appellanten voerden aan dat de aanwijzing van het gebied als zeer kwetsbaar hun mogelijkheden tot uitbreiding en verkoop van hun veehouderij beperkt, wat leidt tot waardevermindering van hun bedrijf. De Afdeling overweegt dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de aanwijzing hen in hun rechten schaadt, en dat de juridische situatie van hun bedrijf niet verslechtert door de aanwijzing.

Het beroep van de maatschap is ongegrond verklaard. Het beroep van de tweede appellant is niet-ontvankelijk verklaard omdat hij zijn zienswijze te laat heeft ingediend. Het beroep van de derde appellant en anderen is voor een deel gegrond verklaard, omdat de Afdeling oordeelt dat provinciale staten onvoldoende gemotiveerd hebben waarom bepaalde watergangen niet als zeer kwetsbaar gebied zijn aangewezen. De besluiten van provinciale staten en de minister worden gedeeltelijk vernietigd, en de proceskosten worden toegewezen aan de appellanten die in het gelijk zijn gesteld.

Uitspraak

201000399/1/M2.
Datum uitspraak: 20 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. de maatschap [Maatschap], gevestigd te [plaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats], en anderen,
appellanten,
en
provinciale staten van Gelderland en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
verweerders.
1. Procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2009 hebben provinciale staten krachtens artikel 2, eerste lid, van de Wet ammoniak en veehouderij (hierna: de Wav) de gebieden in de provincie Gelderland aangewezen die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt. Dit besluit is op 9 december 2009 ter inzage gelegd.
Bij besluit van 23 november 2009 heeft de minister krachtens artikel 2a, vierde lid, van de Wav goedkeuring verleend aan het besluit van 1 juli 2009.
Tegen deze besluiten hebben [maatschap] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 januari 2010, [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 januari 2010, en [appellant sub 3] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 januari 2010, beroep ingesteld. [appellant sub 2] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 20 januari 2010.
Provinciale staten hebben een verweerschrift ingediend.
[maatschap] en provinciale staten hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 augustus 2010, waar [maatschap], vertegenwoordigd door [gemachtigde], [appellant sub 3] en anderen, vertegenwoordigd door mr. V. Wösten, en provinciale staten, vertegenwoordigd door mr. B.M.R.D. Menting en J. Versluis, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 2a, vierde lid van de Wav behoeft een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, de goedkeuring van de minister. Ingevolge het zesde artikellid maakt het besluit tot goedkeuring , indien beroep is ingesteld tegen een besluit als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wav, deel uit van dat besluit.
Algemeen wettelijk kader
2.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wav wijzen provinciale staten de gebieden aan die als zeer kwetsbaar gebied worden aangemerkt.
Ingevolge het tweede lid kunnen alleen voor verzuring gevoelige gebieden, of delen daarvan, die zijn gelegen in de ecologische hoofdstructuur als zeer kwetsbaar gebied worden aangewezen.
Ingevolge het derde lid wijzen provinciale staten, onverminderd het tweede lid, alle voor verzuring gevoelige gebieden binnen een beschermd gebied als bedoeld in artikel 10, eerste lid, of artikel 10a, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 dan wel binnen een gebied dat op grond van artikel 4 van richtlijn (EEG) nr. 92/43 van communautair belang is verklaard, aan als zeer kwetsbaar gebied.
Ingevolge het vierde lid houden provinciale staten bij de aanwijzing van gebieden, anders dan bedoeld in het derde lid, als zeer kwetsbaar gebied uitsluitend rekening met de volgende aspecten:
a. de gevoeligheid van het voor verzuring gevoelige gebied voor de effecten van ammoniak;
b. de in het voor verzuring gevoelige gebied aanwezige natuurwaarden;
c. de ecologische samenhang binnen het voor verzuring gevoelige gebied of van dat gebied met een of meer andere gebieden die als zeer kwetsbaar gebied worden aangewezen;
d. de grootte van het voor verzuring gevoelige gebied;
e. de gevolgen van de aanwijzing voor bestaande veehouderijen, voor zover de ecologische samenhang tussen de zeer kwetsbare gebieden daardoor niet wordt aangetast en geen verlies van bijzondere natuurwaarden optreedt.
Ingevolge het vijfde lid vindt aanwijzing van een gebied als bedoeld in het vierde lid, kleiner dan 50 ha slechts plaats indien het een gebied met zeer grote natuurwaarden betreft.
Ingevolge het zesde lid kan een gebied slechts worden aangemerkt als gebied met zeer grote natuurwaarden als bedoeld in het vijfde lid indien:
a. in het gebied meer dan één soort aanwezig is die is opgenomen in bijlage II van richtlijn (EEG) nr. 92/43 of in de bijlage bij het Besluit Rode Lijsten flora en fauna en deze soorten of hun leefomgeving zeer gevoelig zijn voor de effecten van ammoniak;
b. het gebied is aangewezen als beschermde leefomgeving krachtens artikel 19 van de Flora- en faunawet en deze leefomgeving zeer gevoelig is voor de effecten van ammoniak, of
c. het gebied door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de lokale en regionale organisaties op het terrein van natuur en landbouw die naar het oordeel van gedeputeerde staten representatief zijn alsmede met de colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten waartoe het betreffende gebied behoort, is voorgesteld om als zodanig te worden aangemerkt.
Beroep [maatschap]
2.3. [maatschap] voert aan dat als gevolg van de aanwijzing van een nabij haar veehouderij gelegen gebied als zeer kwetsbaar gebied de mogelijkheden tot uitbreiding en verkoop van het bedrijf worden beperkt, waardoor de waarde van het bedrijf vermindert. Volgens [maatschap] dient deze schade gecompenseerd te worden.
2.3.1. [maatschap] betwist niet dat het gebied nabij haar bedrijf een voor verzuring gevoelig gebied, gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur, is als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wav. Op dit gebied was de Wav ook voor de aanwijzing daarvan als zeer kwetsbaar gebied bij het besluit van 1 juli 2009 van toepassing. Zoals ook door provinciale staten is opgemerkt, verslechtert de juridische situatie van het bedrijf met de aanwijzing van het gebied als zeer kwetsbaar gebied in zoverre niet. Reeds hierom ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat provinciale staten of de minister gehouden waren als onderdeel van het besluit van 1 juli 2009 of het besluit van 23 november 2009 een vergoeding van de door [maatschap] genoemde schade toe te kennen. Deze grond faalt.
2.4. Het beroep van [maatschap is ongegrond.
Beroep [appellant sub 2]
2.5. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
Ingevolge artikel 3:16, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, bedraagt de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen zes weken. Ingevolge het tweede lid vangt deze termijn aan met ingang van de dag waarop het ontwerp ter inzage is gelegd.
Onder het niet naar voren brengen van zienswijzen als bedoeld in artikel 6:13 van de Awb moet mede worden verstaan: het buiten de in artikel 3:16, eerste lid, van de Awb bedoelde termijn naar voren brengen van zienswijzen.
2.5.1. Het ontwerp van het besluit tot aanwijzing van de zeer kwetsbare gebieden is op 1 april 2008 ter inzage gelegd. Gelet op artikel 3:16, eerste en tweede lid, van de Awb is de termijn voor het naar voren brengen van zienswijzen geëindigd op 12 mei 2008.
2.5.2. [appellant sub 2] heeft zijn zienswijze na het verstrijken van de termijn ingediend. In de begeleidende brief van 15 mei 2008 is vermeld dat het als gevolg van het plotseling overlijden van zijn vriendin voor [appellant sub 2] niet mogelijk was de zienswijze vóór 13 mei 2008 in te dienen. De Afdeling overweegt dat persoonlijke omstandigheden in beginsel geen aanleiding kunnen geven voor het oordeel dat het niet of niet tijdig indienen van een zienswijze de betrokkene redelijkerwijs niet kan worden verweten. Dit is niet anders wat de door [appellant sub 2] naar voren gebrachte omstandigheid betreft. Nu niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het niet tijdig indienen van een zienswijze [appellant sub 2] redelijkerwijs niet kan worden verweten, dient zijn beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beroep [appellant sub 3] en anderen
2.6. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is mede ingesteld door de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A. (hierna: MOB). MOB heeft blijkens het verhandelde ter zitting pas op 13 mei 2008 een zienswijze over het ontwerp van het besluit tot aanwijzing van de zeer kwetsbare gebieden ingediend, derhalve buiten de daarvoor geldende termijn. Niet gebleken is van omstandigheden op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat het niet tijdig indienen van een zienswijze MOB redelijkerwijs niet kan worden verweten. Gelet hierop dient het beroep van [appellant sub 3] en anderen, voor zover ingesteld door MOB, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.7. [appellant sub 3] en anderen betogen dat provinciale staten ten onrechte delen van het landgoed Landfort en de omliggende watergangen niet hebben aangewezen als zeer kwetsbaar gebied. Volgens hen gaan provinciale staten er ten onrechte van uit dat de betrokken gebiedsdelen geen deel uitmaken van de ecologische hoofdstructuur en in zoverre niet voldoen aan de voorwaarden voor aanwijzing als zeer kwetsbaar gebied. [appellant sub 3] en anderen voeren verder aan dat de niet aangewezen watergangen essentieel zijn voor het voortbestaan van aanwezige natuurwaarden in het gebied.
2.7.1. Gebleken is dat in ieder geval een deel van de niet als zeer kwetsbaar gebied aangewezen watergangen gelegen is binnen de ecologische hoofdstructuur. Blijkens het verweerschrift is de reden om het betrokken deel van de watergangen niet als zeer kwetsbaar gebied aan te merken niet, zoals de reactienota bij het besluit van 1 juli 2009 doet voorkomen, dat dit deel niet is gelegen binnen de ecologische hoofdstructuur, maar dat dit deel volgens provinciale staten ten onrechte als ecologische hoofdstructuur is aangewezen. Bij die aanwijzing is er volgens provinciale staten van uitgegaan dat de afstand tussen het betrokken deel van de watergangen en een nabijgelegen landbouwbedrijf meer dan 250 meter bedraagt, zodat de Wav niet op dit bedrijf van toepassing is. Op grond van nieuwe topografische kaarten is echter gebleken dat de afstand minder dan 250 meter bedraagt. Om onevenredig nadeel voor het betrokken bedrijf te voorkomen is dit volgens provinciale staten in het besluit van 1 juli 2009 gecorrigeerd. Voorts hebben provinciale staten ter zitting in aanvulling op het vorenstaande - kort weergegeven - naar voren gebracht dat de desbetreffende watergangen in het kader van de Wav geen bijzondere natuurwaarden hebben.
2.7.2. In het besluit van 1 juli 2009 is vermeld onder welke omstandigheden bij het vaststellen van de begrenzing van een zeer kwetsbaar gebied maatwerk ten behoeve van bestaande veehouderijen is verricht. Aanpassing van de begrenzing heeft volgens het besluit van 1 juli 2009 plaatsgevonden indien het deel van het voor verzuring gevoelige gebied dat verantwoordelijk is voor de Wav-beperkingen voor omliggende bedrijven topografisch of kadastraal begrensd is, de aanpassing niet van invloed is op de bijzondere natuurwaarden in het voor verzuring gevoelige gebied en het betreffende deel van het voor verzuring gevoelige gebied niet van belang is voor de ecologische samenhang tussen de zeer kwetsbare gebieden.
2.7.3. Naar het oordeel van de Afdeling hebben provinciale staten onvoldoende gemotiveerd waarom ten aanzien van het betrokken deel van de watergangen wordt voldaan aan de in het besluit van 1 juli 2009 genoemde voorwaarden voor het toepassen van maatwerk, in het bijzonder de voorwaarde dat de aanpassing van de begrenzing niet van invloed is op de bijzondere natuurwaarden in het voor verzuring gevoelige gebied. Gelet hierop berust het besluit van 1 juli 2009 in zoverre in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet op een deugdelijke motivering.
Conclusie
2.8. Het beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk. Het beroep van [appellant sub 3] en anderen is, voor zover ontvankelijk, gegrond. Het besluit van 1 juli 2009 komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het de beslissing over aanwijzing van het landgoed Landfort en de omliggende watergangen als zeer kwetsbaar gebied betreft. Het besluit van 23 november 2009 komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover het de goedkeuring van dit onderdeel van het besluit van 1 juli 2009 betreft. Het beroep van [maatschap] is ongegrond.
Proceskosten
2.9. Provinciale staten en de minister dienen op na te melden wijze in de proceskosten van [appellant sub 3] en anderen te worden veroordeeld.
Voor een proceskostenveroordeling ten gunste van [maatschap] en [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding.
2.9.1. Nu zowel het besluit van provinciale staten tot aanwijzing van de zeer kwetsbare gebieden als het besluit van de minister tot goedkeuring daarvan gedeeltelijk worden vernietigd, ziet de Afdeling aanleiding de proceskosten te verdelen tussen provinciale staten en de minister.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;
II. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen niet-ontvankelijk, voor zover dit is ingesteld door de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatie Mobilisation for the Environment U.A.;
III. verklaart het beroep van de [maatschap] ongegrond;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 3] en anderen voor het overige gegrond;
V. vernietigt het besluit van provinciale staten van Gelderland van 1 juli 2009, kenmerk PS2009-219, voor zover het de beslissing over aanwijzing van het landgoed Landfort en de omliggende watergangen als zeer kwetsbaar gebied betreft;
VI. vernietigt het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 23 november 2009, voor zover het de goedkeuring betreft van het onder V genoemde onderdeel van het besluit van 1 juli 2009;
VII. veroordeelt provinciale staten van Gelderland tot vergoeding van bij [appellant sub 3] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
VIII. veroordeelt de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit tot vergoeding van bij [appellant sub3] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IX. gelast dat provinciale staten van Gelderland aan [appellant sub 3] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 148,50 (zegge: honderdachtenveertig euro en vijftig cent) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
X. gelast dat de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit aan [appellant sub 3] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 148,50 (zegge: honderdachtenveertig euro en vijftig cent) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 oktober 2010
462.