ECLI:NL:RVS:2010:BO1839

Raad van State

Datum uitspraak
21 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007720/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • G.K. Klap
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake milieuvergunning Heembeton B.V. te Lelystad

Op 21 oktober 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan op een verzoek om een voorlopige voorziening in een geschil tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van Lelystad. De zaak betreft een besluit van 28 juni 2010, waarbij het college een verklaring heeft afgegeven op basis van artikel 8.19 van de Wet milieubeheer voor de verlenging van een keermuur van het productiebedrijf Heembeton B.V. aan de Vaartweg 131 te Lelystad. De verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vreest dat de verlenging van de keermuur zal leiden tot meer overlast voor omwonenden, zoals stof- en geluidoverlast.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2010 zijn de verzoekster, bijgestaan door D.D. Vlasblom, en vertegenwoordigers van het college, ing. N. Bruins en drs. A.C.W.M. Maduro-Oosterholt, verschenen. Ook Heembeton B.V. was vertegenwoordigd door ir. W. Schoonderbeek. De voorzitter heeft de argumenten van beide partijen gehoord. De verzoekster stelde dat er veel klachten zijn over de overlast en dat de vergunning niet goed wordt nageleefd. Het college daarentegen betoogde dat de verlenging van de keermuur binnen de geldende vergunning valt en dat deze zelfs gunstige effecten heeft op de overlast.

De voorzitter overwoog dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 in werking is getreden, maar dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op deze zaak, omdat de melding voor de voorgenomen verandering voor deze datum was gedaan. De voorzitter concludeerde dat er geen bewijs is dat de uitbreiding leidt tot grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan toegestaan onder de vergunning. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

201007720/1/M2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoekster], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Lelystad,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 juni 2010 heeft het college een verklaring als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer gegeven met betrekking tot de verlenging van een keermuur van het productiebedrijf voor prefab betonelementen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Heembeton B.V. aan de Vaartweg 131 te Lelystad.
Tegen dit besluit heeft [verzoekster] bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 9 augustus 2010, heeft zij de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De gronden zijn aangevuld bij brief van 11 augustus 2010.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 oktober 2010, waar [verzoekster], in persoon en bijgestaan door D.D. Vlasblom, en het college vertegenwoordigd door ing. N. Bruins en drs. A.C.W.M. Maduro-Oosterholt, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Tevens is Heembeton B.V., vertegenwoordigd door ir. W. Schoonderbeek als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in artikel 1.2b van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat voor 1 oktober 2010 met betrekking tot de voorgenomen verandering een melding als bedoeld in artikel 8.19, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer is gedaan. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. [verzoekster] voert aan dat de omwonenden de afgelopen tijd veel klachten over stof- en geluidoverlast hebben ingediend. Het op grond van de vergunning verplichte nathouden van de zandopslag vindt volgens [verzoekster] alleen plaats als over stofhinder wordt geklaagd. Zij vreest dat de verlenging van de keermuur tot nog meer overlast zal leiden.
2.2.1. Het college stelt dat in de geldende vergunning voorschriften zijn opgenomen ten aanzien van stof- en geluidoverlast. De gemelde verlenging van de keermuur valt volgens het college binnen deze voorschriften en heeft alleen maar gunstige effecten op de door het bedrijf veroorzaakte hinder.
2.2.2. Ingevolge artikel 8.19, eerste lid, van de Wet milieubeheer geldt een voor een inrichting verleende vergunning tevens voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, onder de voorwaarde dat:
a. deze veranderingen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend;
b. het voornemen tot het uitvoeren van de verandering door de vergunninghouder schriftelijk overeenkomstig de krachtens het zevende lid, onder a, gestelde regels aan het bevoegd gezag is gemeld, en
c. het bevoegd gezag aan de vergunninghouder schriftelijk heeft verklaard dat de voorgenomen verandering voldoet aan de aanhef en onderdeel a en de verandering naar zijn oordeel geen aanleiding geeft tot toepassing van de artikelen 8.22, 8.23 of 8.25.
2.2.3. Uit hetgeen [verzoekster] aanvoert noch anderszins blijkt dat de uitbreiding leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken. Gelet hierop is niet gebleken dat het college de verklaring als bedoeld in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer ten onrechte heeft afgegeven.
Voor zover het verzoek is gericht tegen het niet naleven van de aan de vergunning verbonden voorschriften heeft deze grond geen betrekking op de rechtmatigheid van het ter beoordeling staande besluit en kan om die reden niet slagen.
2.3. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2010
315.