201009029/1/M2.
Datum uitspraak: 21 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker] en anderen, wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Haaren,
verweerder.
Bij besluit van 12 augustus 2010 heeft het college een verzoek van [verzoeker] en anderen om toepassing van bestuurlijke handhavingmiddelen met betrekking tot de varkenshouderijen aan de [locatie 1] en de [locatie 2] te [plaats] van [vergunninghouder] afgewezen.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bezwaar gemaakt.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 september 2010, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 oktober 2010, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [verzoeker], en het college vertegenwoordigd door ir. H. Verhoeven, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Tevens is de inrichtinghouder van de varkenshouderijen in persoon en bijgestaan door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, als partij gehoord.
2.1. [verzoeker] en anderen voeren aan dat de vergunning van de varkenshouderij aan de [locatie 2] op grond van artikel 8.18 van de Wet milieubeheer van rechtswege is vervallen omdat het bedrijf op 16 mei 2010 nog niet voltooid en in werking was gebracht. Ook de varkenshouderij aan de [locatie 1] is volgens hen gedurende drie jaar niet in bedrijf is geweest.
De Voorzitter stelt vast dat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd ten aanzien van de vraag of de vergunning van de varkenshouderij aan de [locatie 2] op grond van artikel 8.18 van de Wet milieubeheer van rechtswege is vervallen. Een oordeel over deze vraag leent zich niet voor een behandeling in voorlopige voorziening en zal eerst in een eventuele bodemprocedure aan de orde kunnen komen.
Ook de beantwoording van de vraag of de varkenshouderij aan de [locatie 1] gedurende drie jaar niet in werking is geweest leent zich niet voor een behandeling in voorlopige voorziening, nu uit cijfers van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zou blijken dat er in 2009 1.329 varkens in het bedrijf aanwezig zouden zijn geweest terwijl de aanwezige stal aan niet meer dan circa 200 varkens ruimte lijkt te bieden.
2.2. [verzoeker] en anderen voeren aan dat uit een controlerapport met betrekking tot het bedrijf aan de [locatie 2] van het college van 18 mei 2010 blijkt dat het in het bedrijf aanwezige luchtwassysteem niet in overeenstemming met de vergunning is. Ook is er volgens hen een niet in de vergunning opgenomen tank met 1.000 liter zwavelzuur in het bedrijf aanwezig en kan er door het ontbreken van een spuitplaats niet aan de hygiënevoorschriften van de vergunning worden voldaan. Zij stellen dat hierdoor geurhinder wordt ondervonden.
2.2.1. Het college stelt dat bij een controle op 18 mei 2010 is geconstateerd dat het bedrijf op een aantal punten niet in overeenstemming met de vergunning in werking was. Volgens het college richt het verzoek zich echter niet op de overtreding van die vergunningvoorschriften maar enkel op het van rechtswege vervallen van de vergunning.
2.2.2. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.2.3. De voorzitter stelt vast dat het verzoek in tegenstelling tot wat het college hierover opmerkt niet alleen is gericht op het van rechtswege vervallen van de vergunning, maar ook op de overtreding van een aantal voorschriften. Onomstreden is dat het onderhavige bedrijf op een aantal punten niet in overeenstemming met de vergunningvoorschriften in werking is. De voorzitter stelt verder vast dat noch uit de stukken noch uit het verhandelde ter zitting is gebleken van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan behoort te worden afgezien van handhaving. Evenmin is gebleken dat er concreet uitzicht op legalisatie bestaat.
2.3. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.4. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haaren van 12 augustus 2010, kenmerk UIT2010/9755/OS, tot zes weken na de bekendmaking van het besluit op bezwaar, met dien verstande dat indien binnen deze termijn is verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening, de schorsing doorloopt totdat op dat verzoek is beslist;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haaren aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, als voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Klap
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2010