ECLI:NL:RVS:2010:BO1849

Raad van State

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007345/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • S.H. Nienhuis
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Buitengebied, herziening West Maas en Waal

Op 22 oktober 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan 'Buitengebied, herziening [locatie 1]' van de gemeente West Maas en Waal. Dit bestemmingsplan, goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 2 juni 2010, voorziet in de mogelijkheid om een woning te bouwen op het perceel ten zuidoosten van een bestaande woning en de realisatie van een ecologische verbindingszone. Tegen dit besluit hebben appellanten beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vrezen voor onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan.

Tijdens de zitting op 12 oktober 2010 zijn de raad en belanghebbenden gehoord. De voorzitter heeft overwogen dat de appellanten, [appellant A], [appellant B] en [appellant C], niet allemaal als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De voorzitter concludeert dat [appellant A] geen rechtstreeks belang heeft, terwijl [appellant B] en [appellant C] dat wel hebben. De voorzitter heeft vastgesteld dat er een spoedeisend belang aanwezig is, omdat de belanghebbenden voornemens zijn om begin 2011 met de bouwwerkzaamheden te starten.

De voorzitter heeft de argumenten van de appellanten tegen het plan beoordeeld, waaronder de stelling dat het plan in strijd is met het provinciale beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De voorzitter concludeert dat het college het plan op een zorgvuldige manier heeft getoetst aan de relevante beleidskaders en dat de voorziene woning geen afbreuk doet aan de ecologische verbindingszone. De voorzitter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat er geen aanleiding is om te oordelen dat het plan in strijd is met het provinciaal beleid of dat er onvoldoende zorgvuldigheid is betracht in de landschappelijke inpassing.

Uitspraak

201007345/2/R2.
Datum uitspraak: 22 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[appellanten], allen wonend te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 juni 2010, kenmerk 2009-019604, heeft het college besloten over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente West Maas en Waal bij besluit van 28 mei 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied, herziening [locatie 1]" (hierna: het plan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2010, beroep ingesteld.
Bij afzonderlijke brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 juli 2010, hebben [appellanten] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Daartoe in de gelegenheid gesteld hebben de raad en [belanghebbenden], eigenaren van het perceel [locatie 1], een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 oktober 2010, waar als partij zijn gehoord de raad, vertegenwoordigd door M.G.M. Megens, werkzaam bij de gemeente, en [belanghebbenden], in de persoon van [gemachtigde], bijgestaan door mr. W.A.L.D.I. van Slagmaat, advocaat te Houten.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in de mogelijkheid om op het perceel [locatie 1] (hierna: het perceel) een woning te bouwen ten zuidoosten van de bestaande woning. Daarnaast voorziet het plan in de mogelijkheid een ecologische verbindingszone te realiseren.
2.3. [belanghebbenden] hebben ter zitting betoogd dat [appellant A] niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de woning van [appellant A] op een te grote afstand van het plangebied ligt en vanuit de woning geen zicht bestaat op het plangebeid. Ook twijfelen zij aan de belanghebbendheid van [appellant B] en [appellant C].
2.3.1. Ter zitting is gebleken dat vanuit de woning van [appellant B] en [appellant C] aan [locatie 2] zicht bestaat op de voorziene woning. De afstand tussen de woning van [appellant A] aan [locatie 3] en het plangebied bedraagt ongeveer 600 meter en tussen de woning en het plangebied bevindt zich een gebied met bomen waardoor [appellant A] vanuit zijn woning geen zicht heeft op het plangebied. Gelet hierop betwijfelt de voorzitter of [appellant A] een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang heeft. Nu [appellant B] en [appellant C] naar het voorlopig oordeel van de voorzitter als belanghebbende kunnen worden aangemerkt, bestaat geen beletsel voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
2.4. Ter zitting hebben [belanghebbenden] verklaard dat zij voornemens zijn om begin 2011 te starten met de bouwwerkzaamheden en dat op korte termijn een bouwaanvraag zal worden ingediend. Gelet hierop acht de voorzitter een spoedeisend belang aanwezig.
2.5. [appellanten] betogen dat het college ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Zij beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan te voorkomen. Het plan is volgens [appellanten] in strijd met het provinciale beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: EHS). Hiertoe voeren zij aan dat de planologische afweging ten onrechte niet is gebaseerd op het 'nee, tenzij-principe'. Volgens hen leidt het plan tot een onaanvaardbare aantasting van de landschappelijke en natuurwaarden van de EHS.
2.5.1. Het plangebied ligt in een ecologische verbindingszone, die deel uitmaakt van de EHS. In het bestreden besluit staat dat in de streekplanherziening 'Herbegrenzing Ecologische Hoofdstructuur' een afwegingskader is opgenomen ter beoordeling van de vraag of een ontwikkeling tot een versterking van de ecologische belangen leidt. Deze streekplanherziening vermeldt dat binnen de EHS de 'nee, tenzij'-benadering geldt op grond waarvan bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang. In de streekplanherziening staat dat er in ecologische verbindingszones onder voorwaarden mogelijkheden zijn voor andere functies dan natuur. De streekplanherziening verwijst voor de natuurdoelen naar de streekplanuitwerking 'Kernkwaliteiten en omgevingscondities van de Gelderse Ecologische Hoofdstructuur' waarin per ecologische verbindingszone specifieke verbindingsdoelen zijn aangegeven door het toekennen van modellen.
2.5.2. In paragraaf 5.6.4 van de plantoelichting staat dat bij de aanleg van de waterpartij kan worden uitgegaan van het model Kamsalamander en dat door de aan te leggen waterpartij natuurvriendelijk in te richten en extensief te beheren, de kwaliteit van het plangebied als verbindingszone behouden blijft. De plantoelichting bevat uitgangspunten die van belang zijn om de waterpartij aantrekkelijk te maken voor de kamsalamander en andere amfibiesoorten.
2.5.3. De voorzitter overweegt dat de gronden in het plangebied, gelet op artikel 8, eerste lid, onder d, van de planvoorschriften, mede bestemd zijn voor de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone. Uit de stukken blijkt dat de gemeente in verband met de vervangende nieuwbouw een projectovereenkomst heeft gesloten met [belanghebbenden] om ervoor te zorgen dat de ecologische verbindingszone daadwerkelijk zal worden gerealiseerd. Hierin is onder meer de verplichting opgenomen om de ecologische verbindingszone aan te brengen overeenkomstig het vermelde in paragraaf 5.6.4 van de plantoelichting en de verplichting om de bestaande opstallen in het plangebied te slopen en verwijderen. Nu de gronden in het plangebied bestemd zijn voor de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone, het blijkens de plantoelichting de bedoeling van de raad is om deze ecologische verbindingszone ook te realiseren en de realisatie en het behoud daarvan is gewaarborgd in de projectovereenkomst, valt naar het oordeel van de voorzitter niet in te zien dat de voorziene woning afbreuk doet aan de ecologische verbindingszone. De voorzitter acht het standpunt van het college dat het plan per saldo een positief resultaat heeft voor de inrichting van de ecologische verbindingszone dan ook niet onredelijk. Nu het college het plan heeft getoetst aan de kwaliteiten van het model Kamsalamander, dat onderdeel is van de 'nee, tenzij'-benadering voor ecologische verbindingszones, kan het betoog van [appellanten] dat het bestreden besluit niet is gebaseerd op de 'nee, tenzij'-benadering niet slagen. Dat [appellanten] van mening zijn dat het plan niet past binnen het beleid ten aanzien van de EHS, betekent, anders dan zij betogen, niet dat geen rechtsbescherming is geboden of dat de rechtszekerheid is aangetast.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre in strijd is met provinciaal beleid.
2.6. [appellanten] betogen voorts dat het plan niet in overeenstemming is met het uitgangspunt uit het rijksbeleid om verrommeling in het buitengebied tegen te gaan.
2.6.1. De voorzitter overweegt daartoe dat het college zich in het bestreden besluit op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van strijd met het rijksbeleid met betrekking tot verrommeling, omdat geen sprake is van vermeerdering van burgerwoningen in het buitengebied en de ruimtelijke kwaliteit van het gebied zeker niet zal verminderen. In het aangevoerde ziet de voorzitter geen aanleiding voor het oordeel dat het college dit standpunt niet in redelijkheid heeft kunnen innemen.
2.7. [appellanten] stellen dat niet is voorzien in een zorgvuldige landschappelijke inpassing van een grootschalige woning.
2.7.1. Naar het oordeel van de voorzitter heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een adequate landschappelijke inpassing van de voorziene woning. Daarbij is van belang dat de landschappelijke waarde van dit gebied volgens de raad niet wordt bepaald door de openheid, maar door kleine beplantingselementen. Aan het perceel is in het plan de aanduiding 'b (kleine beplantingselementen)' toegekend en op grond van artikel 8, eerste lid, onder b, van de planvoorschriften zijn de kleine beplantingselementen de in dit plan te beschermen landschapswaarden. Verder acht de voorzitter van belang dat op grond van de bouwvoorschriften een maximale bouwhoogte van 9 meter geldt, een maximale inhoud van 2.300 m³ is toegelaten en dat het niet is toegestaan om bijgebouwen op te richten. Ter zitting heeft de raad toegelicht dat een deel van de woning onder het maaiveld zal worden gerealiseerd en dat deze ondergrondse bebouwing is inbegrepen bij de maximale toegestane inhoud van de woning.
2.8. Hetgeen [appellanten] overigens hebben aangevoerd zal naar verwachting van de voorzitter in de bodemzaak evenmin tot vernietiging van het bestreden besluit leiden.
2.9. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2010
568-586.