ECLI:NL:RVS:2010:BO1851

Raad van State

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909440/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • M. Vogel-Carprieaux
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Aerdt, Waaijakkers 2007 en de ontvankelijkheid van het beroep

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Aerdt, Waaijakkers 2007" dat op 29 september 2009 door de raad van de gemeente Rijnwaarden is vastgesteld. [appellant], wonend te Aerdt, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de Raad van State. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat [appellant] geen procesbelang meer heeft, omdat de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor de woningen onherroepelijk zijn geworden. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft echter geoordeeld dat [appellant] ontvankelijk is in zijn beroep, omdat een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing.

De Afdeling heeft vervolgens de procedurele en inhoudelijke bezwaren van [appellant] tegen het bestemmingsplan beoordeeld. [appellant] voerde aan dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld door niet de laatste versie van het ontwerpplan ter inzage te leggen en dat er onduidelijkheid bestond over de versies van het plan. De raad stelde echter dat de meest recente versie van het plan ter inzage is gelegd en dat de wijzigingen administratief zijn verwerkt. De Afdeling oordeelde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de versie van het plan uit 2009 het door de raad vastgestelde plan betreft.

Daarnaast heeft de Afdeling de bezwaren van [appellant] tegen de inhoud van het bestemmingsplan beoordeeld. [appellant] stelde dat de onderzoeksrapporten verouderd waren en dat het plan niet in overeenstemming was met het bestemmingsplan "Aerdt-Waaijakker 1998". De Afdeling oordeelde dat de raad voldoende had aangetoond dat de rapporten nog actueel waren en dat het nieuwe plan het oude plan verving. De Afdeling concludeerde dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van [appellant] werd ongegrond verklaard, en de raad werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht van [appellant].

Uitspraak

200909440/1/R2.
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Aerdt, gemeente Rijnwaarden,
en
de raad van de gemeente Rijnwaarden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Aerdt, Waaijakkers 2007" vastgesteld (hierna: het plan).
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 december 2009, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. C.M.A. Delissen-Buijnsters, advocaat te Arnhem, en bijgestaan door J.W. Heijsteeg, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
Ontvankelijkheid
2.1. De raad heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat [appellant] geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van zijn beroep en derhalve niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Daarbij heeft de raad er op gewezen dat de verleende vrijstelling en bouwvergunning voor het bouwen van de woningen onherroepelijk zijn geworden. Het plan bevat een juridisch-planologische regeling voor deze ruimtelijke ontwikkeling.
2.1.1. Anders dan de raad heeft gesteld bestaat in de door hem genoemde omstandigheden geen aanleiding voor het oordeel dat [appellant] niet langer belang heeft bij een uitspraak omtrent het door hem ingestelde beroep nu een bestemmingsplan zich leent voor herhaalde toepassing. Gelet hierop is [appellant] ontvankelijk in zijn beroep.
Procedureel
2.2. Het plan voorziet in de bestemming "Woondoeleinden (W)" teneinde de bouw van 15 grondgebonden woningen en acht appartementen ten zuidoosten van de kern Aerdt mogelijk te maken. Het betreft de uitvoering van de eerste fase van het woningplan "Waaijakkers II".
2.3. [appellant] kan zich niet verenigen met het plan. Daartoe voert hij als procedurele punten aan dat ten onrechte niet de laatste versie van het ontwerpplan ter inzage is gelegd maar een versie van juli 2007. Ook is onduidelijk op welke versie van het plan de raad zich heeft gebaseerd bij de vaststelling. Voorts dateert de laatste versie van het plan van oktober 2009 waaruit volgt dat het plan na vaststelling nog is aangepast. Dit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, aldus [appellant].
Daarnaast is bij de terinzagelegging van het ontwerpplan ten onrechte het onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan de watertoets niet ter inzage gelegd en is het akoestisch onderzoek sinds de vaststelling van het plan niet meer beschikbaar op de gemeentelijke website.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat tijdens de bestemmingsplanprocedure meerdere versies van het plan zijn opgesteld. De revisienummers van onderscheidenlijk de planregels, de toelichting en de verbeelding liepen daarbij uiteen. Voor de terinzagelegging is evenwel de meest recente versie van het plan gebruikt, aldus de raad. De raad heeft op 29 september 2009 ook de meest recente versie van het plan vastgesteld. Na de gewijzigde vaststelling door de raad is het plan conform deze wijzigingen aangepast. De datum van de laatste wijziging staat vermeld op de definitieve versie.
Het akoestisch onderzoek is per abuis niet als bijlage bij het vastgestelde bestemmingsplan opgenomen maar heeft wel ter inzage gelegen bij het ontwerpplan, aldus de raad.
2.3.2. In de beantwoording van de zienswijze van [appellant] is opgenomen dat het bestemmingsplan dateert uit 2007 en dat de versie die ter inzage heeft gelegen dateert van juli 2007. De raad heeft ter zitting gesteld dat deze datum niet correct is en dat dit berust op een verschrijving. Bij de terinzagelegging is de meest recente versie uit 2009 ter inzage gelegd, aldus de raad. Daarbij wijst hij op de omstandigheid dat het plan is gewijzigd ten opzichte van het plan in 2007, in die zin dat het 23 woningen mogelijk maakt in plaats van de voorheen, in 2007 geplande 45 woningen. Deze wijziging is volgens de raad duidelijk terug te lezen in de Nota zienswijze. Voorts heeft de agrariër van het nabijgelegen agrarische bedrijf zijn oorspronkelijke bezwaar gericht tegen de 45 woningen laten vallen, hetgeen volgens de raad blijkt uit het feit dat hij geen zienswijze tegen het plan heeft ingediend. Gezien bovenstaande acht de Afdeling voldoende aannemelijk gemaakt dat daadwerkelijk de versie van het plan uit 2009 ter inzage heeft gelegen. Het betoog faalt.
2.3.3. Voorts acht de Afdeling voldoende aannemelijk dat de versie van het plan uit 2009 het door de raad vastgestelde plan betreft. Bij dit oordeel wordt betrokken dat het college van burgemeester en wethouders op 8 september 2009 aan de raad heeft voorgesteld het plan met revisienummer '00' vast te stellen. Dit revisienummer komt overeen met de versie van het plan van 2009. De raad heeft, zo stelt de Afdeling vast, het plan vastgesteld conform het voorstel van het college van burgemeester en wethouders. In hetgeen [appellant] dienaangaande heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor een ander oordeel. Het betoog faalt dan ook.
2.3.4. Het betoog van [appellant] dat de raad onzorgvuldig heeft gehandeld omdat het plan na vaststelling door de raad nog is aangepast, faalt eveneens. Uit het vaststellingsbesluit blijkt dat het plan op 29 september 2009 gewijzigd is vastgesteld. Na de raadsvergadering dienen de wijzigingen die bij de vaststelling van het plan door de gemeenteraad zijn aangebracht administratief te worden verwerkt. Niet gebleken is dat na de vaststelling van het plan in afwijking van de door de raad bij de vaststelling van het plan aangebrachte wijzigingen, andere wijzigingen in het plan zijn aangebracht.
2.3.5. Ingevolge artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) legt het bestuursorgaan het ontwerp van het te nemen besluit, met de daarop betrekking hebbende stukken die redelijkerwijs nodig zijn voor een beoordeling van het ontwerp, ter inzage.
2.3.6. Voorafgaand aan de opstelling van het plan is door Oranjewoud onderzoek verricht naar de waterhuishouding. De resultaten van het onderzoek zijn neergelegd in het rapport "Waaijakkers II te Aerdt- toelichting bij de watertoets". Ter zitting is van de zijde van de raad gesteld dat dit rapport wel ter inzage heeft gelegen. Daarbij heeft hij verwezen naar het verweerschrift waarbij een overzicht is gevoegd van alle stukken die ter inzage hebben gelegen. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Dit betoog faalt.
2.3.7. Wat betreft hetgeen [appellant] aanvoert omtrent het ontbreken van het akoestisch rapport op de gemeentelijke website, overweegt de Afdeling dat deze mogelijke onregelmatigheid dateert van na het nemen van het bestreden besluit en om deze reden de rechtmatigheid van het besluit niet kan aantasten. Dit betoog faalt eveneens.
Inhoudelijke beoordeling
2.4. [appellant] stelt verder dat de onderzoeksrapporten, waaronder het verkeersonderzoek, het akoestisch onderzoek en het onderzoek naar de waterhuishouding, zodanig gedateerd zijn dat de raad deze niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen. Het argument van de raad dat sedertdien geen ontwikkelingen meer hebben plaatsgevonden, kan volgens [appellant] niet met zekerheid worden aangenomen.
2.4.1. De raad stelt zich op het standpunt dat in het plangebied sinds 2005 geen ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die nopen tot een actualisering van de onderzoeken. Volledigheidshalve is een aantal rapporten recentelijk opnieuw bezien en geactualiseerd. De conclusie is dat de bevindingen en aanbevelingen identiek zijn aan de reeds bestaande onderzoeken, aldus de raad.
Voorts stelt de raad dat de voorziene ontwikkelingen in het plangebied ten tijde van het plan "Waaijakkers I" wezenlijk anders waren dan thans op grond van recente ontwikkelingen het geval is. In het bestemmingsplan "Aerdt Waaijakker 1998" was evenwel reeds voorzien in de mogelijkheid voor woningbouw. Op grond van het zogenaamde concessiebeleid, hetgeen inhoudt dat een bepaald percentage van de woningen in het betaalbare segment dient te vallen, wordt in het totale plan "Waaijakkers II" voorzien in 45 betaalbare woningen en is van het oorspronkelijke plan om uitsluitend vrijstaande twee-onder-een-kapwoningen te realiseren, afgezien.
2.4.2. De Afdeling stelt vast dat als bijlage bij het plan een aantal rapporten zijn opgenomen, waaronder een akoestisch onderzoek, een bodemonderzoek en een rapport luchtkwaliteit. De rapporten zijn opgesteld tussen 2005 en 2007 en hebben ten grondslag gelegen aan het plan. De Afdeling is van oordeel dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de raad deze rapporten niet aan het plan ten grondslag heeft mogen leggen. De enkele stelling dat niet kan worden uitgesloten dat sinds het opstellen van de onderzoeken ontwikkelingen hebben plaatsgevonden, is daartoe onvoldoende. Voorts wordt bij dit oordeel betrokken dat uit een aantal recente onderzoeken is gebleken dat de conclusies uit de uitgevoerde onderzoeken die ten grondslag hebben gelegen aan het plan, nog altijd actueel zijn. Derhalve faalt het betoog.
2.5. [appellant] acht het voorts onduidelijk of met het plan het bestemmingsplan "Aerdt-Waaijakker 1998" is vervangen.
2.5.1. Voor zover het plan "Aerdt, Waaijakkers 2007" betrekking heeft op het plangebied van het bestemmingsplan "Aerdt-Waaijakker 1998", geldt dat het laatstgenoemde plan zijn gelding verliest ten aanzien van het gebied waarop het eerstgenoemde plan betrekking heeft zodra dat plan in werking treedt. Anders dan [appellant] veronderstelt is het niet noodzakelijk dat bij apart besluit de nieuwe bestemmingsplangrenzen van het bestemmingsplan "Aerdt, Waaijakkers 1998" worden vastgesteld.
2.5.2. Voor zover [appellant] stelt dat de raad niet heeft gemotiveerd waarom van het uitgangspunt in het voorheen geldende plan kan worden afgeweken voor zover daarin was opgenomen dat woningbouw ten zuiden van de wadi diende te worden gerealiseerd, wordt overwogen dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en planregels voor gronden vaststellen. Niet gebleken is dat de raad hiertoe in dit geval niet had mogen besluiten omdat op grond van gewijzigd beleid het type woningen gewijzigd diende te worden naar appartementen en grondgebonden woningen in het betaalbare segment. Tevens is de locatie voor de woningen verplaatst naar het midden van het plangebied teneinde bij de randen zoveel mogelijk openheid te bewaren. Het betoog faalt.
2.6. [appellant] stelt dat ten onrechte een groot deel van de wadi wordt gedempt. Volgens hem is de wadi een waardevol landschapselement waarmee in grote mate de uitstraling van de omgeving wordt bepaald. Het voorziene appartementencomplex komt aan de rand van het gebied te staan zodat niet kan worden ingezien waarom de wadi grotendeels moet worden gedempt om vervolgens verderop opnieuw te worden aangelegd. Volgens hem dient de bestaande wadi juist te worden uitgebreid om een goede waterhuishouding te garanderen.
2.6.1. De raad stelt dat de wadi gedeeltelijk zal worden verlegd en dat met een aantal te nemen maatregelen zoals voorgesteld in het rapport 'Toelichting bij de watertoets' voldoende waterbergingscapaciteit aanwezig zal zijn.
2.6.2. Niet in geschil is dat de omgeving zal veranderen door verplaatsing van de wadi. De Afdeling acht dit echter niet een zodanige aantasting van de omgeving dat de raad het plan niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen. Daartoe is van belang dat niet aannemelijk is gemaakt dat aan de wadi de door [appellant] gestelde landschapswaarde toekomt. Voorts zal de wadi niet verdwijnen maar worden verplaatst naar de noordoosthoek van het plangebied. Het betoog faalt.
2.6.3. In de aan het plan ten grondslag gelegde onderzoeken omtrent de waterhuishouding is uitgegaan van het oorspronkelijke plan van 45 woningen. Nu in het plan wordt voorzien in de bouw van 23 woningen en de beschikbare oppervlakte van de nieuwe wadi aansluit bij de oppervlakte die noodzakelijk zou zijn bij het aantal van 45 woningen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de waterbergingscapaciteit in het plan onvoldoende zou zijn. Het betoog faalt.
2.7. [appellant] stelt voorts dat het voorziene appartementencomplex niet in de omgeving past. Ter plaatse is geen hoogbouw aanwezig maar uitsluitend een aantal verspreid liggende woningen. Het appartementencomplex levert volgens [appellant] een onaanvaardbaar verlies van zijn uitzicht en privacy op.
2.7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bij de situering van de woningen en het appartementencomplex aansluiting is gezocht bij het dorpshuis waarbij een overgang naar het buitengebied wordt gerealiseerd. Doordat het appartementencomplex uit twee bouwlagen bestaat met een maximale goothoogte van 6 en een maximale nokhoogte van 10 meter en het complex niet uit één blok bestaat maar is opgeknipt in blokken van vier appartementen, acht de raad het complex passend in de omgeving.
De vermindering van het uitzicht en de privacy van [appellant] acht de raad niet van doorslaggevende betekenis.
2.7.2. In de plantoelichting is vermeld dat het woongebied een landelijke groene uitstraling krijgt. Om de overgang met het open buitengebied te verzachten en aan te sluiten bij het landelijke karakter van Aerdt, krijgt het woongebied informeel geplaatste groepen met opgaande beplanting. In aansluiting op het informele en gevarieerde bebouwingsbeeld in Aerdt is er in de stedenbouwkundige opzet gekozen voor een individuele situering en spreiding van woningtypen, aldus de toelichting. Voor het appartementencomplex is voorzien in twee bouwlagen met een kap. Ingevolge artikel 3.3, eerste lid en onder g en h van de planregels, is de goothoogte van hoofdgebouwen maximaal 6 meter en de bouwhoogte maximaal 10 meter. Deze hoogte geldt zowel voor de grondgebonden woningen als het appartementencomplex.
2.7.3. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het appartementencomplex passend kan worden geacht in de omgeving. Daartoe acht de Afdeling van belang dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat in het aangrenzende gebied voor woningen een maximale goothoogte van 5,75 meter, en een maximale nokhoogte van 10,25 meter is toegestaan, hetgeen nagenoeg overeenkomt met de voorziene goot- en bouwhoogte van het appartementencomplex. Voorts is gebleken dat bij de situering van het appartementencomplex rekening is gehouden met de omgeving door de appartementen over vier blokken te verspreiden waartussen een ontsluitingsweg is voorzien. Het betoog faalt in zoverre.
2.7.4. Voor zover [appellant] stelt dat het appartementencomplex leidt tot een aantasting van zijn privacy en vermindering van zijn uitzicht, overweegt de Afdeling dat enige vermindering van zijn woongenot niet is uit te sluiten nu hij thans vrij uitzicht heeft. Gelet op de afstand van ruim 20 meter tussen het bouwvlak van het complex en de woning van [appellant] , de omstandigheid dat het appartementencomplex schuin tegenover de woning van [appellant] is voorzien alsmede de maximale hoogte van het appartementencomplex van tien meter, heeft de raad evenwel een groter gewicht mogen toekennen aan de belangen die zijn gediend met de bouw van het appartementencomplex dan het belang dat [appellant] heeft bij het behoud van zijn vrije uitzicht. Ook dit betoog faalt.
Conclusie
2.8. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
2.9. Gelet op de onduidelijkheden bij de voorbereiding van het plan betreffende de verschillende revisienummers en de verschrijving zoals besproken in overweging 2.3.2. en 2.4.3., ziet de Afdeling aanleiding om met toepassing van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb te bepalen dat de raad het door [appellant] betaalde griffierecht en kosten voor rechtsbijstand vergoedt.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep ongegrond;
II. veroordeelt de raad tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 437,00 (zegge: vierhonderdzevenendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat de raad aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010
458-608.