ECLI:NL:RVS:2010:BO1852

Raad van State

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001216/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Buitengebied, herziening Houtsestraat en de gevolgen voor fruitteeltbedrijf

In deze zaak gaat het om het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Houtsestraat" dat op 3 december 2009 door de raad van de gemeente Wijchen is vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, een fruitteeltbedrijf, beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellant is van mening dat de wijziging van de bestemming van agrarisch gebied naar woondoeleinden negatieve gevolgen heeft voor zijn bedrijfsvoering, met name door de nabijheid van de nieuwe woning tot zijn fruitteeltbedrijf. De appellant stelt dat de afstand tot zijn perenbomen niet voldoet aan de vereiste spuitafstand van 50 meter, wat volgens hem leidt tot een beperking van zijn bedrijfsactiviteiten en een ongunstig woon- en leefklimaat.

De Raad van State heeft de zaak op 28 september 2010 behandeld. De raad heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de verbeelding van het bestemmingsplan na de terinzagelegging niet is gewijzigd, maar enkel op het juiste formaat is afgedrukt. De appellant heeft dit niet kunnen weerleggen. De Raad van State overweegt dat de afstand van 50 meter tussen de fruitteelt en de nieuwe woning in de meeste gevallen wordt gerespecteerd, met uitzondering van een klein gedeelte dat op 49,10 meter ligt. De raad heeft gesteld dat door landschappelijke inpassing van het plan een goed woon- en leefklimaat kan worden gegarandeerd.

De Raad van State concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van de spuitnorm rechtvaardigen. De stelling van de appellant dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn bedrijfsactiviteiten en de mogelijke cumulatieve effecten van bestrijdingsmiddelen wordt door de Raad van State niet onderbouwd. De Raad van State verklaart het beroep ongegrond, omdat het bestreden besluit niet in strijd met het recht is genomen en de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan bijdraagt aan een goede ruimtelijke ordening.

Uitspraak

201001216/1/R2.
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Wijchen,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 3 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Buitengebied, herziening Houtsestraat […]" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 februari 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2010, waar [appellant], en de raad, vertegenwoordigd door mr. Y. Siewerts en E. Crljenkovic, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is [belanghebbende], bijgestaan door [gemachtigde] als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de bouw van een woning met garage op het perceel [locatie] in het buitengebied van [plaats]. Met dit plan wordt de bestemming gewijzigd van "Agrarisch gebied", met de aanduiding "agrarisch bouwperceel (geen bedrijfswoning toegestaan)" in, voor zover van belang, "Woondoeleinden". Het plan is vastgesteld na een verzoek van [belanghebbende] voor de bouw van een woning met garage waarbij tevens 1055 m2 aan bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt.
2.2. [appellant] kan zich niet verenigen met de bestemming "Woondoeleinden" voor zover dit betrekking heeft op het perceel [locatie]. Hij exploiteert een fruitteelt bedrijf op het perceel dat aan de zuidgrens van het plangebied ligt. Als procedureel bezwaar voert hij aan dat de verbeelding na de terinzagelegging van het ontwerp is gewijzigd, in die zin dat daar een andere verbeelding voor in de plaats werd gesteld.
2.2.1. De Afdeling overweegt dat in beginsel na de terinzagelegging van het ontwerpplan dit niet meer mag worden gewijzigd of aangevuld, tenzij vaststaat dat daardoor geen belanghebbenden zijn benadeeld. Ter zitting is door de raad verklaard dat de verbeelding die oorspronkelijk ter inzage was gelegd ten onrechte op A4-formaat was afgedrukt, waardoor deze een onjuiste schaalaanduiding aangaf. Direct na het ontdekken hiervan is de verbeelding op het juiste formaat afgedrukt en ter inzage gelegd. Aan de verbeelding zelf is derhalve niets gewijzigd, zo stelt de raad. [appellant] heeft dit niet weersproken. Gelet hierop en nu [appellant] niet heeft gesteld dat deze gang van zaken voor hem negatieve gevolgen heeft gehad, valt niet in te zien dat hij hierdoor is benadeeld.
2.3. [appellant] stelt voorts dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn bedrijfsactiviteiten, waarvoor een spuitafstand van tenminste 50 meter dient te worden aangehouden tot de woonbestemming. Voor perenbomen, waarvan hij een rij heeft staan aan de rand van zijn perceel, geldt volgens hem een minimale spuitafstand van 75 meter. De met dit plan mogelijk gemaakte woning komt volgens [appellant] echter op een afstand van ongeveer 45 meter te liggen, waardoor hij beperkt wordt in zijn bedrijfsvoering. In dit verband stelt [appellant] tevens dat geen goed woon- en leefklimaat in het plangebied kan worden gegarandeerd. Te meer nu een andere boomkwekerij is gevestigd op een afstand van 35 meter tot het plangebied en nu in het plangebied bestrijdingsmiddelen worden opgeslagen. Met eventuele cumulatieve effecten is volgens [appellant] ten onrechte geen rekening gehouden.
2.3.1. De raad stelt dat voldoende rekening is gehouden met de bedrijfsactiviteiten op het perceel van [appellant] door het aanhouden van de gebruikelijke afstand van 50 meter tot de grens van het perceel van [appellant]. Een klein gedeelte van het perceel ligt op een afstand van 49,10 meter en voldoet daarmee niet aan dit uitgangspunt. Volgens de raad wordt desondanks een goed woon- en leefklimaat gegarandeerd omdat het plan landschappelijk wordt ingepast. [appellant] wordt derhalve niet in zijn bedrijfsvoering beperkt, aldus de raad.
2.4. Niet in geschil is dat het aanhouden van een afstand van 50 meter tussen een fruitteeltbedrijf en gevoelige functies in het algemeen niet onredelijk is. In hetgeen [appellant] ter zitting heeft gesteld ten aanzien van de aan te houden afstand tot zijn perenbomen ziet de Afdeling geen bijzondere omstandigheid die tot afwijking van deze afstand noopt. Het argument van [appellant] dat deze perenbomen, vanwege de situering hiervan aan de perceelsgrens, slechts op een manier kunnen worden bespoten waardoor de gevolgen op langere afstand merkbaar zijn, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Niet gebleken is dat met deze omstandigheid geen rekening is gehouden in de spuitnorm.
De betwiste afstand tussen het bedrijf en het betrokken plandeel voldoet, anders dan [appellant] stelt, blijkens de verbeelding grotendeels aan het uitgangspunt van 50 meter. Een klein gedeelte van het plandeel ligt op een afstand van ongeveer 49 meter.
Omtrent de stelling van de raad dat door de landschappelijke inpassing van het plan desondanks een goed woon- en leefklimaat kan worden bereikt overweegt de Afdeling dat in het plan onder meer direct grenzend aan het perceel van [appellant] een strook grond is opgenomen met de aanduiding "landschapselement". Ter verwezenlijking van deze aanduiding is een realisatieovereenkomst met de initiatiefnemer gesloten. In deze overeenkomst is vastgelegd dat de erfranden met zeer dichte beplanting worden gemarkeerd. Ingevolge artikel 4.6.1. van de planregels geldt voorts een aanlegvergunningenstelsel voor het verwijderen van beplantingselementen.
In aanmerking genomen dat onweersproken is gesteld dat groenelementen de emissie-effecten van de boomgaard beperken, heeft de raad zich, in relatie bezien tot de geringe afwijking van het uitgangspunt, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet leidt tot een onevenredige beperking van de bedrijfsvoering van [appellant] en dat een goed woon- en leefklimaat kan worden bereikt.
Ten aanzien van de door [appellant] gestelde cumulatie ten gevolge van de op het perceel [locatie a] gelegen boomkwekerij is ter zitting zowel door de raad als door [belanghebbende] verklaard dat het hier een tuincentrum betreft waar bomen slechts worden opgeslagen voor de verkoop en waar geen bestrijdingsmiddelen worden toegepast. Daarnaast heeft [appellant] zijn stelling met betrekking tot bestrijdingsmiddelenopslag in het plangebied niet gemotiveerd. Gelet op het voorgaande hoefde de raad geen onderzoek te doen naar cumulatieve effecten van bestrijdingsmiddelen in het plangebied.
2.5. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010
317-647.