ECLI:NL:RVS:2010:BO1853

Raad van State

Datum uitspraak
27 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001693/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.J. Hoekstra
  • S. Langeveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Binnenstad' Harderwijk en de rechtsgeldigheid van de vaststelling

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het bestemmingsplan 'Binnenstad' door de raad van de gemeente Harderwijk op 19 november 2009. Appellanten, wonend te Harderwijk, hebben beroep ingesteld tegen dit besluit, omdat zij zich niet kunnen verenigen met de bestemming 'Tuin' voor hun percelen. Zij stellen dat zij niet op de hoogte zijn gesteld van het voorontwerpbestemmingsplan en dat de bestaande bebouwing op hun percelen ten onrechte niet als zodanig is bestemd. De raad van de gemeente Harderwijk heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan begint met de terinzagelegging van een ontwerpplan, en dat er geen verplichting is om appellanten persoonlijk te informeren.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 28 september 2010 behandeld. Tijdens de zitting is naar voren gekomen dat de raad zich op het standpunt stelt dat bebouwing op de percelen van appellanten onwenselijk is, omdat dit in strijd is met het beleid om groene open ruimtes te beschermen. Appellanten hebben echter betoogd dat de raad inconsistent handelt, aangezien er elders in de binnenstad wel bebouwing is toegestaan. De Afdeling heeft geconcludeerd dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

De Raad van State heeft het beroep van appellanten gegrond verklaard en het besluit van de raad van de gemeente Harderwijk vernietigd voor zover het betreft de bestemming 'Tuin' op de percelen van appellanten. Tevens is de raad gelast om het griffierecht aan appellanten te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure bij de vaststelling van bestemmingsplannen en de noodzaak om de belangen van betrokkenen adequaat te behartigen.

Uitspraak

201001693/1/R2.
Datum uitspraak: 27 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appelanten], wonend te Harderwijk,
en
de raad van de gemeente Harderwijk,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2009, nummer 91, heeft de raad het bestemmingsplan "Binnenstad" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2010, beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 september 2010, waar [appellanten], en de raad, vertegenwoordigd door P. Mulder, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan vervangt de bestemmingsplannen "Binnen De Veste - Zuid" en "Binnen De Veste - Noord". Het plan heeft betrekking op de binnenstad van Harderwijk, die tevens als beschermd stadsgezicht is aangewezen.
2.2. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met de vaststelling van het plan, voor zover dit betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Tuin" voor de percelen [locatie a] en [locatie b]. Zij stellen dat zij door het gemeentebestuur ten onrechte niet zijn geïnformeerd over het voorontwerpbestemmingsplan vóór de informatieavond op 8 december 2008.
2.2.1. Anders dan [appellanten] stellen volgt uit de Wet ruimtelijke ordening noch uit enig ander wetsartikel een verplichting voor de raad om hen persoonlijk op de hoogte te stellen van de voorgenomen vormgeving van een bestemmingsplan. Daarbij komt dat ingevolge de Wro de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aanvangt met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Het al dan niet schenden van enige verplichting voorafgaand aan deze procedure kan derhalve de rechtmatigheid van de planprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten niet aantasten.
2.3. [appellanten] stellen verder dat de bestaande dubbele garage met uitrit en de berging op hun respectievelijke percelen aan de [locatie], ten onrechte niet in het plan als zodanig zijn bestemd. Zij wijzen erop dat de dubbele garage in het vorige bestemmingsplan met een arcering op de ondergrond van de plankaart staat en dat de garage bovendien in het kappenplan staat. Daarnaast is de garage opgenomen in notariële stukken en op tekeningen van de in 1997 verleende bouwvergunning voor een aanbouw. Voor de bouw van de berging is volgens [appellanten] in 2000 een bouwvergunning verleend. Zij achten de ontheffingsmogelijkheid van 10% ter vergroting van deze gebouwen tegenstrijdig met het uitgangspunt van de gemeente dat bebouwing ter plaatse niet wenselijk is. Verder bestrijden zij het standpunt van de raad dat de kastanjeboom hinder ondervindt van de omliggende bebouwing. In dit verband stellen zij dat de raad ten onrechte alleen aan hun zijde van de kastanjeboom bebouwing niet acceptabel acht. Het standpunt van de raad klemt te meer nu volgens hen het gemeentebestuur elders in het centrum veel bomen laat kappen.
2.3.1. De raad stelt zich op het standpunt dat bebouwing op genoemde percelen onwenselijk is nu dit in strijd is met zijn beleid om waar mogelijk groene open ruimte op achter- en binnenerven in de binnenstad te beschermen. Open ruimtes aan de [locatie] zijn volgens de raad schaars en dienen te worden behouden. Te meer nu op het perceel [locatie b] een kastanjeboom staat, hetgeen volgens de raad de noodzaak van bescherming van open ruimtes illustreert. De raad stelt in dit verband dat de kastanjeboom gezond is en op basis van dit beleid in het plan wordt beschermd. De dubbele garage en berging zijn derhalve onder het overgangsrecht gebracht. Dit is volgens de raad overeenkomstig het geldende bestemmingsplan waarin de bestaande bebouwing ook niet is opgenomen. De raad merkt in dit verband op dat de percelen in het vorige bestemmingsplan de bestemming "Onbebouwd erf" hadden.
2.4. Ter zitting is door de raad desgevraagd bevestigd dat het uitgangspunt om groene open ruimtes op achter- en binnenerven in de binnenstad waar mogelijk te beschermen geen grondslag heeft in de plantoelichting noch in enig ander beleidsdocument. Van een consistente toepassing, op basis waarvan kan worden aangenomen dat dit uitgangspunt als beleid wordt toegepast, is evenmin gebleken. Hierbij is van belang dat ter zitting aan de hand van een luchtfoto is vastgesteld dat verscheidene binnentuinen waarin zich bomen bevinden niet de bestemming "Tuin" is toegekend. Desgevraagd heeft de raad ter zitting toegelicht dat, waar mogelijk, de open ruimte wordt beschermd door hieraan de bestemming "Tuin" toe te kennen. Indien echter de ruimte al is bebouwd is de bestemming "Centrum wonen" of de bestemming "Centrum detailhandel" toegekend. Ook dit uitgangspunt wordt echter niet consistent toegepast nu de percelen van [appellanten] eveneens bebouwd zijn. Dat hierin onderscheid wordt gemaakt tussen legale en illegale bebouwing is, ook ter zitting, niet gebleken.
Op grond van het voorgaande heeft de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de bouwwerken in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Immers de erven hadden op basis van de gehanteerde plansystematiek ook de bestemming "Centrum detailhandel" kunnen krijgen.
In de aanwezigheid van de boom kan de raad evenmin aanleiding zien de bouwwerken in strijd te achten met een goede ruimtelijke ordening, nu deze boom al geruime tijd te midden van deze bebouwing staat en hier, naar ter zitting onweersproken is gesteld, geen nadelen van heeft ondervonden.
De raad heeft ter zitting desgevraagd gesteld dat het niet als zodanig bestemmen van de beide bouwwerken met name is ingegeven door de vrees dat deze bouwwerken zullen worden gewijzigd en uitgebreid zodra hiervoor een bouwvergunning mogelijk is. Hieromtrent overweegt de Afdeling dat, mits hieraan een ruimtelijk relevant onderscheid ten grondslag ligt, niet valt in te zien om welke reden het niet mogelijk is een planregeling op te nemen waarin de bouwmogelijkheden worden beperkt tot uitsluitend hetgeen thans aanwezig is.
2.5. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening te worden vernietigd.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Harderwijk van 19 november 2009, nummer 91, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Tuin" dat ziet op de percelen [locatie a], en [locatie b];
III. gelast dat de raad van de gemeente Harderwijk aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. R. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van Staat.
w.g. Hoekstra w.g. Langeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2010
317-647.