ECLI:NL:RVS:2010:BO2688

Raad van State

Datum uitspraak
3 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201001394/1/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bouwvergunning voor warenhuis op perceel in Westvoorne

In deze zaak gaat het om de intrekking van een bouwvergunning voor het oprichten van een warenhuis op een perceel in Westvoorne. De Raad van State heeft op 3 november 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de appellant, die in beroep was gegaan tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De rechtbank had op 25 januari 2010 het beroep van de appellant ongegrond verklaard, nadat het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne op 4 december 2008 de bouwvergunning, die oorspronkelijk op 2 juli 1996 was verleend, had ingetrokken. De intrekking was gebaseerd op het feit dat er binnen de gestelde termijn van 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geen aanvang was gemaakt met de bouwwerkzaamheden.

De appellant voerde aan dat hij plannen had om het warenhuis te bouwen, maar dat hij deze had opgeschort in afwachting van duidelijkheid over de bestemming van het perceel in het kader van het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Westvoorne". Dit bestemmingsplan was op 29 mei 2007 vastgesteld, maar de goedkeuring was onthouden door de gedeputeerde staten van Zuid-Holland, omdat de bestemming het oprichten van kassen op de gronden niet mogelijk maakte. De Raad van State oordeelde dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor het wachten op de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure en dat dit geen reden was voor het college om de bouwvergunning niet in te trekken.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college in redelijkheid tot intrekking van de bouwvergunning had kunnen komen. Het hoger beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van de appellant in het kader van de bouwvergunning en de geldende bestemmingsplannen.

Uitspraak

201001394/1/H1.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 januari 2010 in zaak nr. 09/937 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Westvoorne.
1. Procesverloop
Bij besluit van 4 december 2008 heeft het college de bij besluit van 2 juli 1996 aan de rechtsvoorganger van [appellant] verleende bouwvergunning voor het oprichten van een warenhuis op het perceel [locatie] te [plaats] ingetrokken.
Bij besluit van 17 maart 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 januari 2010, verzonden op 26 januari 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 februari 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.J.L.J. Duijsens, advocaat te 's-Gravenhage, en het college, vertegenwoordigd door mr. K.M. van Klaveren-van der Houwen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 59, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning intrekken indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt.
Ingevolge artikel 4.1 van de Bouwverordening Westvoorne 2008 (hierna: de Bouwverordening) kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 59 van de Woningwet, voor zover thans van belang, de bouwvergunning intrekken, indien binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning geen begin met de bouwwerkzaamheden is gemaakt.
2.2. Niet in geschil is dat niet binnen 26 weken na het onherroepelijk worden van de bouwvergunning voor het oprichten van een warenhuis een aanvang is gemaakt met de bouwwerkzaamheden, zodat het college bevoegd was te besluiten tot intrekking van die vergunning.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij plannen had om binnen afzienbare tijd het warenhuis te bouwen, maar dat hij reden had om deze plannen op te schorten. Hij voert daartoe aan dat hij in het licht van de procedure over het (ontwerp) bestemmingsplan "Landelijk Gebied Westvoorne" eerst duidelijkheid wenste te verkrijgen over de bestemming die op zijn perceel zal komen te rusten.
2.3.1. Het bestemmingsplan "Landelijk Gebied Westvoorne" is op 29 mei 2007 vastgesteld. De raad van de gemeente Westvoorne heeft de gronden aan de [locatie] te [plaats], het perceel van [appellant], bestemd als "Agrarisch gebied (A)". Hierbij is de nadere aanduiding 'II' (glastuinbouwbedrijf) niet opgenomen. Het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland heeft hieraan goedkeuring onthouden, omdat deze bestemming het oprichten van kassen op de desbetreffende gronden niet mogelijk maakt, terwijl [appellant] nog wel de beschikking had over een bouwvergunning voor het oprichten van een kas. Omdat het [appellant] niet duidelijk was of goedkeuring was onthouden aan de bestemming voor zijn gehele perceel of slechts aan het gedeelte waarvoor destijds de bouwvergunning was verleend, heeft hij beroep ingesteld bij de Afdeling en aangevoerd dat hij zijn bouwplannen voor het oprichten van het warenhuis opschort totdat de Afdeling uitspraak hierover heeft gedaan.
2.3.2. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat hij wil wachten op de uitkomst van de bestemmingsplanprocedure bij de Afdeling voor zijn eigen rekening en risico komt en geen omstandigheid is die het college ertoe had moeten brengen niet tot intrekking van de bouwvergunning over te gaan. De onderhavige procedure heeft immers slechts betrekking op de onherroepelijke bouwvergunning die in 1996 is verleend voor het oprichten van een warenhuis. Daargelaten wat de uitkomst zou zijn van de bestemmingsplanprocedure mag [appellant] van deze bouwvergunning gebruik maken. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid tot intrekking van de bouwvergunning heeft kunnen komen. Het betoog faalt.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Hoekstra, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Altena w.g. Pieters
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010
473.