201006907/2/R2.
Datum uitspraak: 29 oktober 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoeker] en anderen, allen wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Middelburg,
verweerder.
Bij besluit van 26 april 2010 heeft de raad het bestemmingsplan "Arnemuiden" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 20 juli 2010, hebben [verzoeker] en anderen de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 oktober 2010, waar [verzoeker] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door D. Huibregtse, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan voorziet in een actuele planologische regeling voor de kern Arnemuiden. Aan de noordzijde van de Steigerweg en ten oosten van de bestaande speelvoorziening, maakt het plan een nieuwe locatie voor de scouting mogelijk.
2.3. [verzoeker] en anderen wonen allen aan de Koningin Julianalaan in de directe omgeving van de gronden ten noorden van de Steigerweg. Zij richten zich tegen het plandeel dat voorziet in een nieuwe locatie voor de scouting omdat zij voor overlast vrezen en beogen onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plandeel te voorkomen. Zij voeren hiertoe onder meer aan, samengevat weergegeven, dat aan dit plandeel ten onrechte geen onderzoeken ten grondslag liggen en dat onvoldoende is onderbouwd of de bestemming in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
2.4. Het plan voorziet voor de desbetreffende gronden ten noorden van de Steigerweg in een plandeel met de bestemming "Maatschappelijk (M)" en de aanduidingen 'scouting (sc)' en 'erf (e)'.
2.5. De gronden ten noorden van de Steigerweg worden in de huidige situatie als agrarische gronden gebruikt. Naar het oordeel van de voorzitter is in de stukken geen ruimtelijke onderbouwing opgenomen voor de ontwikkeling waarin het plandeel voorziet. De raad heeft tevens niet door middel van onderzoeksrapporten inzichtelijk gemaakt of de genoemde bestemming ter plaatse aanvaardbaar is te achten. Desgevraagd heeft de raad zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij de gegeven bestemming in overeenstemming acht met een goede ruimtelijke ordening en dat aan de uitvoerbaarheid van het plandeel niets in de weg staat. Deze stellingen zijn echter niet nader onderbouwd.
Gelet op het vorenstaande bestaat gerede twijfel of het bestreden besluit op dit punt in de bodemprocedure in stand zal blijven.
2.6. In verband hiermee en gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plandeel, ziet de voorzitter aanleiding het verzoek in zoverre toe te wijzen en de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
Gelet hierop kunnen de overige gronden die [verzoeker] en anderen tegen het plandeel hebben ingebracht thans buiten bespreking blijven.
Ten aanzien van het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen
2.7. Voorts is het verzoek van [verzoeker] en anderen gericht tegen het niet vaststellen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voor het plandeel dat ziet op de locatie voor de scouting.
Indien de raad in dit geval een exploitatieplan zou hebben vastgesteld, zouden [verzoeker] en anderen naar het oordeel van de voorzitter niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij de desbetreffende delen van het exploitatieplan. Daartoe is van belang dat [verzoeker] en anderen geen eigenaars zijn van gronden in het exploitatiegebied en evenmin een grondexploitatieovereenkomst als bedoeld in artikel 8.2, vijfde lid, van de Wro hebben gesloten met betrekking tot gronden in het exploitatiegebied. Gelet hierop en nu ook anderszins niet is gebleken van belangen van [verzoeker] en anderen die rechtstreeks betrokken zouden zijn bij de vaststelling van de genoemde onderdelen van een exploitatieplan, heeft de voorzitter de verwachting dat zij in de bodemprocedure evenmin kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden bij het niet vaststellen van de desbetreffende delen van een exploitatieplan als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, en artikel 6.18 van de Wro.
De voorzitter heeft dan ook de verwachting dat het beroep van [verzoeker] en anderen in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2.8. Gelet hierop dient het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre te worden afgewezen.
2.9. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van de raad van de gemeente Middelburg van 26 april 2010, voor zover daarbij is vastgesteld het plandeel met de bestemming "Maatschappelijk (M)" en de aanduidingen 'scouting (sc)' en 'erf (e)' dat ziet op de gronden ten noorden van de Steigerweg;
II. wijst het verzoek voor zover dat is gericht tegen het besluit om geen exploitatieplan vast te stellen af;
III. veroordeelt de raad van de gemeente Middelburg tot vergoeding van bij [verzoeker] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 478,35 (zegge: vierhonderdachtenzeventig euro en vijfendertig cent), waarvan € 437,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Middelburg aan [verzoeker] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010