201005428/1/M1.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de vereniging Vereniging Afvalbedrijven, gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante,
het college van burgemeester en wethouders van Tilburg,
verweerder.
Bij besluit van 14 oktober 2009 heeft het college op aanvraag van de gemeente Tilburg vastgesteld dat zich op een locatie aan de Kempenbaan te Tilburg een geval van ernstige bodemverontreiniging voordoet en dat spoedige sanering noodzakelijk is, en ingestemd met het saneringsplan.
Bij besluit van 23 april 2010 heeft het college het door de vereniging hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft de vereniging bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2010, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2010, waar de vereniging, vertegenwoordigd door mr. A. ten Veen, advocaat te Amsterdam, drs. B. Kok en O. Feenstra, en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. J.J. Jaspers, advocaat te Tilburg, ing. R.M.J. Sonneveldt, ing. P.F.B.A. Jansen en drs. P.A. Wouters, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. De Afdeling ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de vereniging als belangenorganisatie kan worden aangemerkt als belanghebbende bij dit besluit.
2.2. Ingevolge artikel 20.1, eerste en derde lid, van de Wet milieubeheer (oud) kan, voor zover hier van belang, een belanghebbende tegen een besluit op grond van de Wet bodembescherming beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt, indien het bezwaar ontvankelijk is, op grondslag daarvan een heroverweging van het bestreden besluit plaats.
2.3. Volgens artikel 2, eerste lid, van haar statuten, zoals deze luidden ten tijde van het instellen van het bezwaar, stelt de vereniging zich onder meer ten doel het behartigen van de belangen van de afvalsector in haar geheel, het behartigen van de algemene belangen van de leden, de bevordering van een doelmatige en uit milieuhygiënisch oogpunt verantwoorde wijze van beheer van afvalstoffen en het creëren van een economische omgeving waarbinnen de leden hun maatschappelijk relevante taak kunnen uitvoeren.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen bij uitspraak van 23 augustus 2006 in zaak nr.
200507730/1, komt een vereniging die voor het belang van haar leden opkomt, daarmee op voor een collectief belang in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb, tenzij het tegendeel blijkt.
2.4. De vereniging vreest dat, zoals zij stelt, afval aan het stelsel van verwijdering wordt onttrokken, waardoor geen doelmatige verwijdering van dit afval plaatsvindt en haar leden financieel nadeel lijden. Het bestreden besluit heeft betrekking op de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen het besluit van 14 oktober 2009 dat ziet op de instemming van het college met de wijze waarop een geval van ernstige bodemverontreiniging zal worden gesaneerd. Een zodanig instemmingsbesluit heeft geen betrekking op het door de vereniging bedoelde aspect. Hetgeen de vereniging vreest staat daarmee in een te ver verwijderd verband tot dit besluit om te oordelen dat het de door haar behartigde algemene en collectieve belangen rechtstreeks raakt. De vereniging is bij dit besluit dan ook geen belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb. Het college heeft het bezwaar van de vereniging ten onrechte ontvankelijk verklaard.
2.5. Het beroep is gegrond. Het besluit van 23 april 2010 dient wegens strijd met 7:11, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd. De Afdeling zal op na te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 23 april 2010, kenmerk BZR.09.0147.001/MV/BP;
III. verklaart het door de Vereniging Afvalbedrijven tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg van 14 oktober 2009, kenmerk Wbb/2009/22/PU2009_10324218, gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Tilburg tot vergoeding van bij de Vereniging Afvalbedrijven in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Tilburg aan de Vereniging Afvalbedrijven het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kuipers, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Kuipers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010