200910279/1/R2.
Datum uitspraak: 3 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 6 november 2009 heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Nijmegen bij besluit van 2 december 2008 vastgestelde wijzigingsplan "Nijmegen Oud West 3: Eerste Oude Heselaan 174-176 (voormalig Brezanterrein)" (hierna: het wijzigingsplan).
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 december 2009, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 september 2010, waar [appellanten], in persoon, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door E.J.M.W. Waterval, werkzaam bij de gemeente, en Vastgoed Mewi B.V., vertegenwoordigd door J.B. Moerbeek.
2.1. Ter zitting hebben [appellanten] de beroepsgronden inhoudende dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar vleermuizen alsmede naar het geluid en de luchtkwaliteit ter plaatse van de voorziene kelderwoningen en de percelen van omwonenden, ingetrokken.
2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het wijzigingsplan betreft de wijziging van het bestemmingsplan "Nijmegen Oud West" (hierna: het bestemmingsplan) en voorziet in de sloop van een bedrijfspand en de nieuwbouw van zestien woningen.
2.4. In deze procedure staat uitsluitend het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan ter beoordeling. De bezwaren van [appellanten] dat onduidelijk is wie de aanvrager van de bouwvergunning is, dat de bouwkosten te laag zijn ingeschat, dat het bouwplan te weinig ruimte laat voor de doorgang van auto's, dat het bouwplan ten onrechte woningen beneden peil mogelijk maakt en dat de ingangen van het gebouw meer dan 1,50 meter uit de gevellijn liggen, kunnen in deze procedure niet aan de orde komen nu deze betrekking hebben op een concrete bouwaanvraag. Hetgeen [appellanten] aanvoeren ten aanzien van de uitvoering van het saneringsplan in verband met de verontreinigde bodem op het perceel en hun vrees voor schade aan de omringende woningen als gevolg van het plan, betreffen uitvoeringsaspecten welke in deze procedure eveneens niet aan de orde kunnen komen.
2.5. [appellanten] voeren als procedureel punt aan dat onduidelijk is of het college van gedeputeerde staten, gelet op de foutieve datum in het goedkeuringsbesluit ten aanzien van de terinzagelegging van het ontwerpwijzigingsplan, beschikte over de juiste stukken.
2.5.1. In het goedkeuringsbesluit is opgenomen dat het ontwerp-wijzigingsplan met ingang van 25 juni 2009 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage heeft gelegen. De Afdeling is van oordeel dat de vermelding van voornoemde datum berust op een kennelijke verschrijving. Daartoe acht de Afdeling van belang dat het wijzigingsplan bij besluit van 2 december 2008 is vastgesteld en het ontwerp-wijzigingsplan derhalve vóór die datum ter inzage heeft gelegen.
Gelet hierop, de omstandigheid dat de overige data wel correct zijn vermeld en in het onderwerp van het bestreden besluit onder 'Planbeschrijving' een juiste weergave en omschrijving van het wijzigingsplan is opgenomen, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten bij het nemen van het goedkeuringsbesluit niet over de juiste stukken beschikte.
2.6. Voorts heeft de gemeente volgens [appellanten] ten onrechte nagelaten de projectontwikkelaar te wijzen op zijn informatieplicht richting omwonenden, hetgeen in strijd is met de wijkvisie 'Waterkwartier aan het roer'. Daarnaast is de terinzagelegging van het voorontwerpplan onzorgvuldig geweest vanwege de onduidelijkheid van de inspraaktermijn.
2.6.1. Ingevolge artikel 11 van de WRO, gelezen in samenhang met de bepalingen behorende bij het bestemmingsplan "Nijmegen Oud West", vangt de procedure inzake de wijziging van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. Nu het bieden van inspraak geen onderdeel uitmaakt van de in de WRO, dan wel in evenbedoeld bestemmingsplan geregelde procedure, kan het nalaten van het voeren van overleg met omwonenden en een mogelijke onregelmatigheid betreffende de inspraakprocedure geen gevolgen met zich brengen voor de rechtmatigheid van de gevolgde wijzigingsplanprocedure en de daaruit voortvloeiende besluiten. Het betoog van [appellanten] treft reeds om die reden geen doel.
2.7. Verder voeren [appellanten] aan dat ten onrechte is afgezien van een ondergrondse parkeergelegenheid terwijl onder het gebouw reeds een kelder aanwezig is. Saneren van de grond is aldus niet noodzakelijk zodat ondergronds parkeren financieel wel haalbaar is. [appellanten] hebben daartoe in hun beroepschrift een berekening opgenomen. Afzien van ondergronds parkeren is volgens hen ook in strijd met een motie die de raad in oktober 2006 hieromtrent heeft aangenomen.
Daarnaast is een verkeerde toepassing gegeven aan de parkeernormen zoals opgenomen in de aanbevelingen van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de grond-, water-, wegenbouw- en verkeerstechniek (hierna: de CROW-aanbevelingen). Ten onrechte is onderscheid gemaakt tussen de woningen aan de Eerste Oude Heselaan nrs. 174-176 en nr. 9 waarop vervolgens verschillende parkeernormen zijn toegepast. De extra parkeerplaatsen die in de openbare ruimte dienen te worden aangelegd gaan ten koste van de ter plaatse aanwezige groenvoorzieningen, aldus [appellanten].
2.7.1. Het college van gedeputeerde staten stelt zich in navolging van het college van burgemeester en wethouders op het standpunt dat parkeren op eigen terrein door middel van ondergronds parkeren financieel niet haalbaar is gelet op de kosten die sanering van de afgegraven grond met zich zou brengen. Voor de woningen zijn in totaal 23 parkeerplaatsen benodigd waarbij 18 plaatsen op eigen terrein gerealiseerd zullen worden en vijf in de openbare ruimte. Bij de berekening van het benodigde aantal parkeerplaatsen is onderscheid gemaakt tussen de appartementen en de maisonnettes. Door middel van herinrichting van de openbare ruimte zullen de vijf parkeerplaatsen worden ingepast, aldus het college van gedeputeerde staten in navolging van het college van burgemeester en wethouders.
2.7.2. Niet in geschil is dat in het plangebied sprake is van bodemverontreiniging. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting volgt dat ondanks de aanwezigheid van een kelder onder het gebouw graafwerkzaamheden zullen moeten plaatsvinden indien een ondergrondse parkeergarage zou worden aangelegd. In de ten behoeve van het wijzigingsplan opgestelde bodemsaneringsplan is een raming opgenomen van de kosten voor sanering van het gebied teneinde dit geschikt te maken voor woningbouw. Gelet op de extra kosten die bodemsanering met zich zou brengen, is ervoor gekozen af te zien van een ondergrondse parkeergarage. Mede in aanmerking genomen dat het plangebied ruimte biedt voor parkeren op eigen terrein en niet is gebleken dat hiertegen ernstige bezwaren bestaan, is de Afdeling van oordeel dat het college van burgemeester en wethouders er onder deze omstandigheden in redelijkheid voor heeft kunnen kiezen om ter plaatse van de bestemming "Woondoeleinden" de mogelijkheid voor een ondergrondse parkeergarage uit te sluiten.
De in de raadsvergadering op 22 augustus 2006 aangenomen motie heeft betrekking op de woningen op het voormalig Brezan terrein. De motie is bedoeld om bij vaststelling van een nieuw bouwplan in de uitwerkingsbevoegdheid mee te nemen dat het parkeren op eigen terrein plaatsvindt door middel van ondergronds parkeren. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat hiervan naar aanleiding van gewijzigde inzichten, te weten de bodemverontreiniging ter plaatse en de hoge kosten bij sanering, dient te worden afgezien.
2.7.3. Bij de berekening van het vanwege het wijzigingsplan benodigde aantal parkeerplaatsen is aansluiting gezocht bij de parkeernormen zoals opgenomen in de CROW-aanbevelingen. In de CROW-aanbevelingen is opgenomen dat bij de vaststelling van de parkeernorm rekening kan worden gehouden met de verschillende categorieën woningen alsmede met de mate van verstedelijking van het gebied.
Bij het bepalen van de parkeernorm is onderscheid gemaakt tussen de voorziene appartementen en de maisonnettes. Daarbij is uitgegaan van het omgevingstype 'schil/overloopgebied'. Voor de appartementen is uitgegaan van een parkeernorm van 1,3 plaatsen per woning en voor de maisonnettes van 1,5 plaatsen per woning. Voor bezoekersparkeren is uitgegaan van 0,3 plaatsen per woning. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten in navolging van het college van burgemeester en wethouders niet in redelijkheid voor de verschillende woningtypen verschillende parkeernormen heeft mogen hanteren alsmede voor het omgevingstype 'schil/overloopgebied' van de daarbij behorende parkeernormen heeft mogen uitgaan.
2.7.4. In de plantoelichting is opgenomen dat van de 23 benodigde parkeerplaatsen, vijf plaatsen in de openbare ruimte zijn voorzien. In het thans voorliggende plan zijn deze openbare plaatsen evenwel niet opgenomen. Dit brengt met zich dat het bezwaar van [appellanten] tegen deze parkeerplaatsen in het kader van dit plan niet aan de orde kunnen komen.
2.8. [appellanten] stellen dat in artikel 9.4 van de voorschriften van het wijzigingsplan ten onrechte is opgenomen dat vrijstelling kan worden verleend voor de vestiging van een seksinrichting of een escortbedrijf. Dit is gelet op de kinderrijke woonomgeving onwenselijk.
2.8.1. In artikel 9.4 van de voorschriften van het wijzigingsplan is, voor zover van belang, opgenomen dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling te verlenen voor het vestigen van een seksinrichting of een escortbedrijf.
In artikel 28.4 van de planvoorschriften van het bestemmingsplan is, voor zover van belang, opgenomen dat burgemeester en wethouders overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 van de WRO in aanvulling op de bestemming Gemengde doeleinden als bedoeld in artikel 9 de vestiging van een seksinrichting of escortbedrijf kunnen toestaan middels een aanduiding "seksinrichting of escortbedrijf toegestaan" op de plankaart.
Het bestemmingsplan bevat derhalve niet de bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om vrijstelling te verlenen voor de vestiging van een seksinrichting of een escortbedrijf op gronden met de bestemming "Woondoeleinden (W)" zodat de in het wijzigingsplan opgenomen bevoegdheid niet is gebaseerd op een bevoegdheid uit het bestemmingsplan. Het college van gedeputeerde staten alsmede het college van burgemeester en wethouders hebben dit bij de vaststelling respectievelijk goedkeuring van het plan niet onderkend.
2.8.2. De conclusie is dat hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Hieruit volgt dat het college, door het wijzigingsplan goed te keuren, heeft gehandeld in strijd met artikel 11, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling ziet voorts aanleiding om goedkeuring te onthouden aan artikel 9.4 van de voorschriften van het wijzigingsplan.
2.9. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellanten] gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 6 november 2009, kenmerk no. 2009-017103, voor zover het betreft artikel 9.4 van de voorschriften van het wijzigingsplan;
III. onthoudt goedkeuring aan artikel 9.4 van de voorschriften van het wijzigingsplan;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [appellanten] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Vogel-Carprieaux
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2010