201003678/1/H1.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 maart 2010 in zaken nrs. 09/188 en 09/4246 in het geding tussen:
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg.
Bij besluit van 8 juli 2008 heeft het college [appellant] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast om de ten aanzien van het gebouw aan de [locatie] te [plaats] (hierna: het gebouw) geconstateerde strijdigheden met de Woningwet en het Bouwbesluit op te heffen.
Bij besluit van 23 december 2008 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij besluit van 27 februari 2009 heeft het college [appellant] onder aanzegging van bestuursdwang gelast om voormelde strijdigheden op te heffen.
Bij besluit van 15 juni 2009 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 10 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank de door [appellant] tegen de besluiten van 23 december 2008 en 15 juni 2009 ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 april 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brieven van 6 mei 2010 en 10 mei 2010.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 oktober 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. F.J.M. Kobossen, advocaat te Apeldoorn, en het college, vertegenwoordigd door H.H. van der Ster, T.C. Kieviet en F.A.M. van der Hulst, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] is eigenaar van het gebouw. De begane grond van het gebouw is door [appellant] verhuurd aan [bedrijf], waarvan [appellant] bestuurder is.
[bedrijf] is in juni 2008 gefailleerd met benoeming van een curator. Op de eerste verdieping van het gebouw bevinden zich woningen.
Het college heeft [appellant] gelast om de strijdigheden met artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet en de artikelen 2.110, eerste lid, en 2.113, eerste lid, van het Bouwbesluit op te heffen door zorg te dragen voor een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van de ruimte op de begane grond van het gebouw naar de daarboven gelegen woning.
2.2. Ingevolge artikel 1b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet is het verboden een bestaand gebouw in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat gebouw van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, tweede lid.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, worden bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur voorts uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande woningen, woonketen en woonwagens en van bestaande andere gebouwen.
Ingevolge artikel 2.110, eerste lid, van het Bouwbesluit is een bestaand bouwwerk zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.
Ingevolge artikel 2.113, eerste lid, is de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en een niet besloten veiligheidstrappenhuis, niet lager dan 20 minuten.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een samenloop van een dwangsombeschikking en een bestuursdwangaanschrijving krachtens de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is uitgesloten.
2.3.1. Ingevolge artikel 5:31 van de Awb, zoals dat ten tijde van de bestreden besluiten luidde, wordt een beslissing tot toepassing van bestuursdwang niet genomen zolang een ter zake van de betrokken overtreding reeds gegeven beschikking tot oplegging van een last onder dwangsom niet is ingetrokken.
2.3.2. De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen sprake is van strijd met artikel 5:31 van de Awb, zoals dat ten tijde van de bestreden besluiten luidde. De aan [appellant] opgelegde last onder dwangsom was reeds op 27 oktober 2008 uitgewerkt. Eerst op 27 februari 2009 past het college bestuursdwang toe. [appellant] kan na de datum van het besluit tot bestuursdwang niet langer geconfronteerd worden met het verbeuren van dwangsommen op grond van het besluit van 8 juli 2008. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 19 februari 2003 in zaak nr.
200203684/1) staat artikel 5:31 van de Awb, zoals dat ten tijde van de bestreden besluiten luidde, niet in de weg aan toepassing van bestuursdwang als de dwangsombeschikking reeds is uitgewerkt.
2.4. Voor zover [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het gebouw niet in strijd is met de artikelen 1b, tweede lid, aanhef en onder a, van de Woningwet en 2.110, eerste lid, en 2.113, eerste lid, van het Bouwbesluit, faalt dat betoog. [appellant] heeft dat niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college bevoegd was tegen de overtredingen van voormelde artikelen handhavend op te treden.
2.5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij niet bij machte is om het gebouw te betreden, zodat hij niet aan de last onder dwangsom en de bestuursdwangaanschrijving kan voldoen. Het college had de curator moeten aanschrijven, aldus [appellant].
2.5.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college [appellant] terecht heeft aangemerkt als overtreder, nu hij het als eigenaar van het gebouw in zijn macht heeft de illegale situatie te beëindigen. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de contractuele verhouding van [appellant] als eigenaar tot zijn huurder noch het faillissement van [bedrijf] een beletsel vormt om de last uit te voeren.
2.6. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.7. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij in overleg is met projectontwikkelaars om de bestemming van het gebouw te veranderen en dat er geen nadere activiteiten zullen plaatsvinden in het gebouw.
2.7.1. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de stelling van [appellant] dat hij in overleg is met projectontwikkelaars onvoldoende is om concreet zicht op legalisering aan te nemen. Nu ten tijde van de besluiten van 23 december 2008 en 15 juni 2009 goederen in het gebouw aanwezig waren, heeft de rechtbank voorts terecht overwogen dat er geen sprake is van een situatie waarin handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van dat optreden behoort te worden afgezien. Ook overigens is niet gebleken van een bijzondere omstandigheid die het college zou moeten bewegen af te zien van handhavend optreden.
2.8. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.
w.g. Wortmann w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010