201009446/2/M1.
Datum uitspraak: 4 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mengvoeder Groep B.V., gevestigd te Holten, gemeente Rijssen-Holten,
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders Rijssen-Holten,
verweerder.
Bij besluit van 11 maart 2010 heeft het college aan MVG een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van artikel 2.11, derde lid, van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: het Activiteitenbesluit).
Bij besluit van 1 september 2010, verzonden op 13 september 2010, heeft het college het door MVG hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft MVG bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 september 2010, beroep ingesteld. Bij deze brief heeft MVG de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 25 oktober 2010, waar MVG, vertegenwoordigd door [eigenaar], en het college, vertegenwoordigd door M. Dijkstra en W.B. Goosen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft het college het bestreden besluit van 1 september 2010 gewijzigd in die zin dat het college de hoogte van de dwangsom overeenkomstig het besluit van 11 maart 2010 heeft vastgesteld op € 1.000,- per week met een maximum van tien weken, waarmee de totale hoogte op maximaal € 10.000,- komt. Gelet op het bepaalde in artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het tegen het besluit van 1 september 2010 ingestelde beroep geacht mede te zijn gericht tegen deze wijziging.
2.3. Ingevolge artikel 2.11, derde lid, van het Activiteitenbesluit wordt, indien binnen de inrichting een bodembedreigende activiteit is verricht, uiterlijk binnen zes maanden na beëindiging van de inrichting of na beëindiging van het opslaan van vloeibare brandstof of afgewerkte olie in een ondergrondse opslagtank, een rapport met de resultaten van een onderzoek nar de bodemkwaliteit toegezonden aan het bevoegd gezag. In dit rapport wordt ten minste vermeld:
a. de naam en adres van degene die het onderzoek heeft verricht;
b. de wijze waarop het onderzoek is verricht;
c. de aard en de mate van de aangetroffen verontreinigende stoffen en de herkomst daarvan;
d. de mate waarin de bodemkwaliteit is gewijzigd ten opzichte van de situatie bij de oprichting of de verandering van de inrichting voor zover die situatie is vastgelegd in een rapport;
e. de wijze waarop en de mate waarin de bodemkwaliteit wordt hersteld als bedoeld in het vijfde lid.
2.4. Volgens het college is in juni 2009 bericht ontvangen van MVG dat haar bedrijfsactiviteiten aan de Larenseweg 48 te Holten worden beëindigd. Deze activiteiten omvatten volgens het college mede een tankstation. Er is geconstateerd dat er geen bedrijfsmatige activiteiten meer plaatsvinden. Oliecentrale Nederland B.V. (hierna: OCN) heeft in samenspraak met MVG een rapport met de resultaten van een onderzoek naar de bodemkwaliteit ingediend. Nadien heeft het college aan MVG meegedeeld dat het ingediende rapport niet voldoet aan de criteria van het Activiteitenbesluit.
Bij het bestreden besluit heeft het college MVG gelast een rapport met de resultaten van een aanvullend onderzoek naar de bodemkwaliteit in te dienen vóór 1 januari 2011 op verbeurte van een dwangsom per week dat de rapportage niet is ingediend.
2.5. MVG betoogt dat zij niet als overtreder kan worden aangemerkt, zodat de last onder dwangsom ten onrechte aan haar is opgelegd. MVG voert aan dat zij niet is aan te merken als drijver van de inrichting, omdat zij het tankstation per 1 juni 1999 heeft verhuurd aan [belanghebbende] en haar rechtsopvolgster OCN. [belanghebbende] en OCN hebben volgens MVG het tankstation voor hun rekening en risico geëxploiteerd, totdat OCN per 31 mei 2009 de huur en de exploitatie heeft beëindigd. In dit verband voert MVG aan dat OCN een eindsituatie bodemonderzoek heeft doen verrichten en het rapport "Eindsituatie bodemonderzoek ter plaatse van het Brandstof Service Punt aan de Larenseweg 48 te Holten", gedateerd mei 2009 (hierna: het bodemonderzoek), aan het college heeft toegezonden. Daarmee is volgens MVG tevens gemeld dat OCN de exploitatie van het tankstation heeft beëindigd. Volgens MVG volgt uit het vorenstaande dat niet zij, maar OCN de opslag van vloeibare brandstoffen heeft beëindigd. Voorts betoogt MVG dat niet zij, maar OCN de veroorzaker van de verontreiniging is. Daarom kan het volgens MVG niet van haar worden gevergd om maatregelen te treffen.
2.6. Het college stelt zich op het standpunt dat MVG verplicht is tot het laten verrichten van het aanvullend bodemonderzoek, omdat zij is aan te merken als drijver van de inrichting. Hiertoe voert het college aan dat MVG zich altijd als zodanig gedragen heeft. Zo heeft MVG onder meer in 2004 en 2005 wettelijke meldingen gedaan en is MVG steeds het aanspreekpunt geweest in verband met de naleving van de milieuwetgeving. Verder voert het college aan dat het drijverschap van MVG blijkt uit de tussen MVG en OCN gesloten huurovereenkomst. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de huurovereenkomst is bepaald dat de verhuurder ervoor dient te zorgen dat het tankstation voldoet aan de daarvoor door de wet en/of plaatselijke verordening te stellen (milieu) eisen. Voorts is in artikel 6 van de huurovereenkomst bepaald dat het de verantwoordelijkheid van de verhuurder is dat het tankstation aan de noodzakelijke vergunningen voldoet.
2.6.1. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat onduidelijk is wat de aard en de omvang van de verontreiniging is. In dit verband heeft het college aangegeven dat de omvang van het uit te voeren aanvullende bodemonderzoek nog niet bekend is. Daarnaast is onduidelijk hoe hoog de kosten van het bodemonderzoek zullen zijn. Voorts heeft het college aangegeven dat het aanvullende bodemonderzoek mede zal moeten worden uitgevoerd op gemeentegrond, omdat ook daar verontreiniging is aangetroffen.
De voorzitter overweegt dat het laten uitvoeren van een aanvullend bodemonderzoek voor MVG zwaarwegende consequenties kan hebben, nu de omvang van de verontreiniging nog onduidelijk is en het laten uitvoeren van een bodemonderzoek mogelijk hoge kosten met zich mee brengt. Voorts overweegt de voorzitter dat het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het uitstellen van het aanvullend bodemonderzoek nadelige gevolgen heeft voor de verontreiniging. Gelet op deze omstandigheden ziet de voorzitter bij afweging van de betrokken belangen aanleiding om de besluiten van 1 september 2010 en 21 oktober 2010, zomede het besluit van 11 maart 2010, te schorsen.
2.7. Gelet op het vorenstaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen. Tevens zal de voorzitter trachten de behandeling van het beroep te bespoedigen.
2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten van 1 september 2010, kenmerk D 2010045667 en 21 oktober 2010, kenmerk D 2010051919, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten van 11 maart 2010, kenmerk 1742-PMC-0990162;
II. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Rijssen-Holten aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Mengvoeder Groep B.V. het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,00 (zegge: tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.A. Melse, ambtenaar van staat.
w.g. Brink w.g. Melse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2010