ECLI:NL:RVS:2010:BO3464

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201005960/1/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Th.G. Drupsteen
  • C. Sparreboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen invordering dwangsom

In deze zaak heeft het college van gedeputeerde staten van Fryslân op 1 december 2009 aan [appellante] meegedeeld dat zij overgaat tot invordering van een verbeurde dwangsom. Dit besluit volgde op een eerdere last onder dwangsom die was opgelegd wegens overtredingen die vóór 4 november 2008 hadden plaatsgevonden. Het college verklaarde het bezwaar van [appellante] tegen de invordering niet-ontvankelijk bij besluit van 26 maart 2010, verzonden op 14 april 2010. Hierop heeft [appellante] beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden, die zich niet bevoegd verklaarde. Vervolgens heeft [appellante] op 21 juni 2010 beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

De Afdeling heeft de zaak op 15 oktober 2010 behandeld. Tijdens de zitting waren zowel [appellante], vertegenwoordigd door een gemachtigde, als het college, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J. Kolff-Hill en D. Peereboom, aanwezig. De Afdeling overwoog dat de wet van 25 juni 2009, die op 1 juli 2009 in werking trad, van toepassing was op de situatie. Deze wet bepaalt dat als een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd voor een overtreding die vóór de inwerkingtreding van de wet heeft plaatsgevonden, het recht zoals dat gold voor die datum van toepassing blijft.

De Afdeling concludeerde dat de brief van 1 december 2009 geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de invordering van dwangsommen geschiedt op basis van het burgerlijk procesrecht en niet onder de bestuursrechtelijke besluitvorming valt. Daarom was het college gerechtigd om het bezwaar van [appellante] niet-ontvankelijk te verklaren. De Afdeling verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 10 november 2010.

Uitspraak

201005960/1/M1.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [plaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij brief van 1 december 2009 heeft het college aan [appellante] meegedeeld tot invordering van een door [appellante] verbeurde dwangsom over te gaan.
Bij besluit van 26 maart 2010, verzonden op 14 april 2010, heeft het college het door [appellante] hiertegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellante] bij brief van 10 mei 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank Leeuwarden. Bij brief van 4 juni 2010 heeft de rechtbank [appellante] meegedeeld niet bevoegd te zijn het beroep te behandelen. Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 juni 2010, heeft [appellante] beroep ingesteld bij de Afdeling.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 oktober 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. drs. A.J. Kolff-Hill en D. Peereboom, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 juli 2009 is de wet van 25 juni 2009 tot aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht; Stb. 2009, 264) in werking getreden. Ingevolge artikel IV, eerste lid, van deze wet blijft, indien een bestuurlijke sanctie wordt opgelegd wegens een overtreding die plaatsvond vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, het recht zoals dat gold voor dat tijdstip van toepassing.
2.2. Bij besluit van 4 november 2008 heeft het college aan [appellante] lasten onder dwangsom opgelegd wegens overtredingen die hebben plaatsgevonden voor 4 november 2008. Ingevolge artikel IV, eerste lid, van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht is op de overtredingen het recht van toepassing zoals dat gold vóór 1 juli 2009. Uit dit artikel in samenhang gelezen met de Memorie van Toelichting op dit artikel (Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 165) volgt dat ook ten aanzien van de brief waarbij het college heeft meegedeeld tot invordering van de door [appellante] verbeurde dwangsom over te gaan, het recht van toepassing blijft zoals dat tot 1 juli 2009 gold.
2.3. Zoals de Afdeling onder het recht zoals dat gold vóór 1 juli 2009 heeft overwogen in de uitspraak van 17 februari 1998 in zaak nr. E03.97.1507 (JB 1998/75), heeft het opleggen van een last onder dwangsom tot gevolg dat dwangsommen worden verbeurd, indien de last niet wordt uitgevoerd. De verbeurte van dwangsommen vloeit direct voort uit de wet. Daarvoor is geen nadere beslissing of rechtshandeling nodig. De beslissing tot invorderen van aan het bevoegd gezag toekomende verbeurde dwangsommen is evenmin een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Invordering geschiedt met toepassing van het burgerlijk procesrecht. De brief van 1 december 2009 is dan ook geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Tegen deze brief kon ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar worden gemaakt. Het college heeft het bezwaar van [appellante] dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard.
2.4. Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom, ambtenaar van staat.
w.g. Drupsteen w.g. Sparreboom
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
195-625.