ECLI:NL:RVS:2010:BO3473

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004617/1/H2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.W.L. Loeb
  • J.C. Kranenburg
  • N.S.J. Koeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over planschadevergoeding na wijziging bestemmingsplan

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het bezwaar van [appellant] tegen een besluit van de raad van de gemeente Son en Breugel gegrond verklaarde. De raad had op 19 december 2007 aan [appellant] een schadevergoeding van € 17.875,00 toegekend voor planschade, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde echter dat de schadevergoeding verhoogd moest worden naar € 27.500,00, omdat de planschade groter was dan eerder vastgesteld. [Appellant] ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.

De Raad van State heeft de zaak behandeld op 14 oktober 2010. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de relevante wetgeving, met name artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, in overweging genomen. Dit artikel stelt dat de gemeenteraad een belanghebbende een schadevergoeding kan toekennen indien deze schade lijdt door een wijziging in het bestemmingsplan. De Raad van State heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de raad geen planologische verslechtering heeft vastgesteld ten opzichte van het eerdere bestemmingsplan.

De Raad van State heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 10 november 2010.

Uitspraak

201004617/1/H2.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 26 maart 2010 in zaak nr. 08/3724 in het geding tussen:
[appellant]
en
de raad van de gemeente Son en Breugel (hierna: de raad).
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 december 2007 heeft de raad aan [appellant] € 17.875,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2004 tot de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade toegekend.
Bij besluit van 2 oktober 2008 heeft hij het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 26 maart 2010, verzonden op 31 maart 2010, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het tegen het besluit van 19 december 2007 gemaakte bezwaar gegrond verklaard, dat besluit herroepen en bepaald dat aan [appellant] € 27.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 24 september 2004 tot de dag van uitbetaling, ter vergoeding van planschade wordt toegekend. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 mei 2010, hoger beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak tezamen met zaak nr. 201004620/1/H2 ter zitting behandeld op 14 oktober 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door H.P.M. van Aken, en de raad, vertegenwoordigd door mr. B.P.M. van Ravels, advocaat te Breda, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 49, aanhef en onder a, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals die ten tijde van belang luidde, kent de gemeenteraad een belanghebbende op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe, voor zover deze ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd.
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op de voet van deze bepaling dient te worden onderzocht of de verzoeker als gevolg van de desbetreffende wijziging van het planologische regime in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de planologische maatregel, waarvan gesteld wordt dat deze schade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van deze regimes maximaal kan, onderscheidenlijk kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken.
2.2. [appellant] is sinds 21 juli 1988 eigenaar van de woning en het bijbehorend perceel aan de [locatie] te [plaats], kadastraal bekend gemeente Son en Breugel, sectie […], nr. […] (hierna: de woning).
Aan het verzoek om vergoeding van planschade heeft hij ten grondslag gelegd dat de met het bestemmingsplan 'A50/omlegging Son' (hierna: het eerste bestemmingsplan) gewijzigde bestemming van het aan de Juralaan grenzende gebied tot een waardevermindering van de woning heeft geleid en dat de planschade naar de waarde van de woning op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan 'A50/omlegging Son, herziening 1999' (hierna: het tweede bestemmingsplan) op 20 februari 2002 moet worden bepaald.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank, door te overwegen dat het eerste bestemmingsplan een kortere verbinding in noordelijke richting met het rijkswegennet mogelijk heeft gemaakt en hij sinds 28 april 2000 een planologisch voordeel heeft genoten, heeft miskend dat die verbinding slechts tijdelijk was en niet korter dan de bestaande verbinding.
2.3.1. De rechtbank heeft dat aan haar oordeel dat geen compensatie van nadelen van het eerste bestemmingsplan met voordelen van het tweede heeft plaatsgevonden ten grondslag gelegd. Omdat [appellant] dat oordeel in hoger beroep niet betwist, heeft hij geen belang bij het betoog.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank, door te overwegen dat het moment van inwerkingtreding van het eerste bestemmingsplan op 28 april 2000 als de peildatum bij het vaststellen van de planschade heeft te gelden, heeft miskend dat, voor zover thans van belang, het afgewezen verzoek om planschadevergoeding mede op de gevolgen van het tweede bestemmingsplan is gebaseerd.
2.4.1. Dat betoog faalt evenzeer. De raad diende een vergelijking te maken tussen het planologische regime vóór en dat na de gestelde schadeveroorzakende planologische maatregel. De rechtbank heeft [appellant] dan ook terecht niet gevolgd in zijn betoog dat de raad ten onrechte niet het moment van inwerkingtreding van het tweede bestemmingsplan als peildatum bij het vaststellen van de planschade heeft gehanteerd. Daarbij is mede van belang dat de raad terecht het standpunt heeft ingenomen dat het tweede bestemmingsplan ten opzichte van het eerste voor hem geen planologische verslechtering heeft opgeleverd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. N.S.J. Koeman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.J.R. Hazen, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Hazen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
452.