ECLI:NL:RVS:2010:BO3475

Raad van State

Datum uitspraak
5 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201007346/2/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Th.C. van Sloten
  • J. Verbeek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake bestemmingsplan Kleefse Waard - Koningspley-Noord te Arnhem

Op 5 november 2010 heeft de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot het bestemmingsplan "Kleefse Waard - Koningspley-Noord". Dit bestemmingsplan was goedgekeurd door het college van gedeputeerde staten van Gelderland op 18 juni 2010, na een besluit van de gemeenteraad van Arnhem op 19 oktober 2009. De Werkgroep Arnhem Geen Asfaltcentrale, die zich verzet tegen de komst van een asfaltcentrale in het gebied, heeft op 17 augustus 2010 beroep ingesteld tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzitter heeft het verzoek op 29 oktober 2010 ter zitting behandeld, waarbij de Werkgroep werd vertegenwoordigd door A.M. Boerboom en het college door P.G.A.L. Evers. Ook de gemeenteraad was vertegenwoordigd door mr. B.S. ten Kate en andere ambtenaren. De voorzitter heeft overwogen dat de Werkgroep niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat zij geen rechtspersoonlijkheid bezit en niet voldoet aan de vereisten voor een informele vereniging. Dit betekent dat de Werkgroep niet in aanmerking komt voor het indienen van beroep tegen het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan.

De voorzitter concludeert dat het beroep van de Werkgroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de bodemprocedure. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 5 november 2010.

Uitspraak

201007346/2/R2.
Datum uitspraak: 5 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
Werkgroep Arnhem Geen Asfaltcentrale, gevestigd te Arnhem,
verzoekster,
en
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2010, kenmerk 2009-021073, heeft het college goedkeuring verleend aan het door de raad van de gemeente Arnhem bij besluit van 19 oktober 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Kleefse Waard - Koningspley-Noord".
Tegen dit besluit heeft onder meer de Werkgroep bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 augustus 2010, heeft de Werkgroep de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 oktober 2010, waar de Werkgroep, vertegenwoordigd door A.M. Boerboom en [voorzitter], en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de raad, vertegenwoordigd door mr. B.S. ten Kate, advocaat te Arnhem, en ing. L. Berrevoets, ir. J. Verweij en mr. A. Meijers, allen werkzaam bij de gemeente.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit omtrent goedkeuring van een bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge het derde lid worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. Hieruit volgt dat voor het opkomen in rechte ter behartiging van algemene en collectieve belangen de eis van rechtspersoonlijkheid geldt om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt.
2.3. De Werkgroep heeft bij brief van 9 september 2010 de statuten van de Vereniging PresikGaaf Arnhem overgelegd, alsmede een machtiging van 29 november 2007, waarin het bestuur van deze vereniging [voorzitter] van de Werkgroep, machtigt voor het voeren van procedures tegen de eventuele komst van een asfaltcentrale op Koningspley-Noord. Ter zitting heeft de Werkgroep gesteld dat hij gelet op deze volmacht in deze procedure moet worden geacht in rechte op te treden namens de Vereniging PresikGaaf Arnhem, die rechtspersoonlijkheid bezit.
2.4. Zo het door de Werkgroep ingestelde beroep op grond van voormelde machtiging al kan worden toegedicht aan de Vereniging PresikGaaf Arnhem, kan zulks niet leiden tot een ontvankelijk beroep, reeds omdat de Werkgroep op eigen titel zienswijzen en bedenkingen heeft ingediend en de machtiging dateert van na het indienen van de zienswijze. Voorts staat vast dat de Vereniging PresikGaaf Arnhem geen zienswijzen en bedenkingen heeft ingediend.
2.5. Derhalve zal moeten worden beoordeeld of de Werkgroep ten tijde hier van belang zelf rechtspersoonlijkheid bezat. Vast staat dat de Werkgroep geen bij notariële akte opgerichte rechtspersoon is en niet over eigen statuten beschikt. De Werkgroep is evenmin een vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, ook wel informele vereniging genoemd, in de zin van artikel 2:26 van het Burgerlijk Wetboek. Daartoe is in aanmerking genomen dat de Werkgroep, gelet op het verhandelde ter zitting, bestaat uit twee wijkplatforms voor de wijken Presikhaaf Oost en Presikhaaf West. Niet is gebleken dat de Werkgroep over een ledenadminstratie beschikt noch dat het een organisatie betreft die als een eenheid deelneemt aan het rechtsverkeer. De Werkgroep voldoet derhalve niet aan de in de uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr.
200704378/1genoemde cumulatieve vereisten waaraan moet zijn voldaan om te concluderen dat sprake is van een informele vereniging.
Gelet hierop kan de Werkgroep niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb worden aangemerkt en stond voor haar ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de WRO, niet de mogelijkheid open beroep in te stellen tegen het besluit van 18 juni 2010.
2.6. Gelet op het vorenstaande verwacht de voorzitter dat de Afdeling in de bodemprocedure het beroep van de Werkgroep niet-ontvankelijk zal achten. Het verzoek dient dan ook te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Verbeek
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 5 november 2010
317-612.