ECLI:NL:RVS:2010:BO3480

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200910133/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van besluit tot verlening van een revisievergunning voor een paardenopfokbedrijf

Op 11 november 2009 verleende het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe een revisievergunning voor een paardenopfokbedrijf aan [vergunninghoudster]. Dit besluit werd op 18 november 2009 ter inzage gelegd. [appellant] heeft op 23 december 2009 beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoerde dat het college onvoldoende informatie had om de milieugevolgen van de inrichting te beoordelen. Tijdens de zitting op 20 september 2010 werd [appellant] bijgestaan door mr. A. van der Leest, terwijl het college vertegenwoordigd was door R. Wassink. Ook vergunninghoudster was aanwezig, vertegenwoordigd door mr. W. Kattouw.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat het college niet in redelijkheid kon besluiten op de aanvraag, omdat de aanvraag niet voldoende informatie bevatte over de functie van een onbenoemde ruimte in de aanvraag. Dit gebrek aan informatie leidde tot de conclusie dat het college in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht had gehandeld. De beroepsgrond van [appellant] werd gegrond verklaard, wat leidde tot de vernietiging van het bestreden besluit.

De Raad van State besliste dat het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe de proceskosten van [appellant A] en [appellant B] moest vergoeden, tot een bedrag van € 921,45, en dat het griffierecht van € 150,00 vergoed moest worden. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 10 november 2010.

Uitspraak

200910133/1/M2.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant A] en [appellant B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 11 november 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een paardenopfokbedrijf aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 18 november 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 december 2009, beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2010, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. A. van der Leest, en het college, vertegenwoordigd door R. Wassink, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is vergunninghoudster, vertegenwoordigd door mr. W. Kattouw, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. [appellant] voert onder meer aan dat het college op basis van de aanvraag over onvoldoende informatie beschikte om de milieugevolgen vanwege de inrichting op juiste wijze te beoordelen. Hiertoe stelt hij dat uit de aanvraag niet blijkt waartoe de ruimte die op de bij de aanvraag behorende tekening als onbenoemde ruimte staat vermeld, dient.
2.2. Ter zitting heeft vergunninghoudster aangegeven dat de ruimte zal worden gebruikt voor het stallen en berijden van paarden. Dit blijkt echter niet uit de aanvraag. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat de ruimte voor zowel het stallen als het berijden van paarden zal kunnen worden gebruikt. Vanwege het in de aanvraag ontbreken van deze informatie heeft het college niet in redelijkheid kunnen oordelen dat de aanvraag voldoende informatie bevat om een goede beoordeling van de gevolgen voor het milieu mogelijk te maken. Door inhoudelijk te beslissen op de aanvraag heeft het college gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht, waarin is bepaald dat het bestuursorgaan bij de voorbereiding van het besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten vergaart. De beroepsgrond slaagt.
2.3. Het beroep is gegrond. Reeds hierom dient het bestreden besluit te worden vernietigd. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
2.4. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe van 11 november 2009;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe tot vergoeding van bij [appellant A] en [appellant B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 921,45 (zegge: negenhonderdeenentwintig euro en vijfenveertig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe aan [appellant A] en [appellant B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.J.J. Kalter, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Kalter
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
492.