ECLI:NL:RVS:2010:BO3499

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000099/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • I.M. van der Heijden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging bestemmingsplan Sint Lambertusplein 10a te Horst wegens onvoldoende bescherming archeologische waarden

Op 10 november 2009 heeft de raad van de gemeente Horst aan de Maas het bestemmingsplan "Sint Lambertusplein 10a te Horst" vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, wonend in de gemeente Horst aan de Maas, op 5 januari 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State. De appellant heeft zijn gronden van beroep aangevuld op 7 februari 2010. De zaak is behandeld door een enkelvoudige kamer van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 20 oktober 2010, waarbij de appellant werd bijgestaan door mr. M.H.J. Seelen van Patres juridisch & bouwkundig overheidadvies.

De appellant betoogde dat er in strijd met artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening geen kennisgeving was gedaan van het voornemen om een bestemmingsplan voor te bereiden. De Raad van State oordeelde dat de verplichting om een kennisgeving te doen geen onderdeel uitmaakt van de bestemmingsplanprocedure, waardoor deze beroepsgrond faalde. Daarnaast stelde de appellant dat er in strijd met artikel 3:43 van de Algemene wet bestuursrecht geen mededeling van het bestreden besluit was gedaan, maar deze beroepsgrond kon de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten.

Een belangrijk punt van de appellant was dat er in strijd met artikel 38a van de Monumentenwet 1988 geen rekening was gehouden met de archeologische waarden in de grond. De Raad van State oordeelde dat het plangebied hoge archeologische verwachtingswaarden heeft en dat er onvoldoende bescherming was geboden voor deze waarden in het bestemmingsplan. De raad had weliswaar aangegeven dat er een proefsleuvenonderzoek zou plaatsvinden, maar dit was niet juridisch bindend en maakte geen onderdeel uit van het plan. Hierdoor oordeelde de Raad van State dat het bestemmingsplan was vastgesteld in strijd met de Monumentenwet.

De Raad van State verklaarde het beroep van de appellant gegrond, vernietigde het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas en veroordeelde de raad tot vergoeding van de proceskosten van de appellant, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin op 10 november 2010.

Uitspraak

201000099/1/R3.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Horst aan de Maas,
en
de raad van de gemeente Horst aan de Maas,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 10 november 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Sint Lambertusplein 10a te Horst" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 januari 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 7 februari 2010.
[appellant] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 oktober 2010, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.H.J. Seelen, werkzaam bij Patres juridisch & bouwkundig overheidadvies, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan voorziet in de bouw van een ijssalon aan het Sint Lambertusplein op de plaats waar nu een ijskiosk aanwezig is.
2.2. [appellant] betoogt dat in strijd met artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro) geen kennisgeving is gedaan van het voornemen een bestemmingsplan voor te bereiden.
2.2.1. Ingevolge de Wet ruimtelijke ordening vangt de procedure inzake de vaststelling van een bestemmingsplan aan met de terinzagelegging van een ontwerpplan. De verplichting om een kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1 van het Bro te doen dient reeds in een stadium, voorafgaand aan de daadwerkelijke voorbereiding van het ontwerpplan, plaats te vinden. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 30 juni 2010, nr.
200901350/1/R3, maakt het doen van een kennisgeving als bedoeld in artikel 1.3.1 van het Bro geen onderdeel uit van de bestemmingsplanprocedure, zodat de mogelijke schending van de verplichting om een dergelijke kennisgeving te doen geen gevolgen heeft voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt derhalve.
2.3. [appellant] betoogt voorts dat hem in strijd met artikel 3:43 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geen mededeling van het bestreden besluit is gedaan. Deze beroepsgrond heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan derhalve geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.
2.4. [appellant] betoogt verder dat in strijd met artikel 38a van de Monumentenwet 1998 geen rekening is gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Nu het plan ondergronds bouwen mogelijk maakt en het plangebied in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde en voorts binnen 50 meter van een archeologische waarneming ligt, is volgens hem ten onrechte geen archeologisch (boor- of veld)onderzoek verricht.
2.4.1. De raad heeft naar voren gebracht dat de naar aanleiding van het uitgevoerde bureauonderzoek naar voren gekomen aanbeveling om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren indien ter plaatse grondwerkzaamheden worden verricht, is overgenomen door het college van burgemeester en wethouders. Er is een programma van eisen opgesteld ten behoeve van een inventariserend en waarderend veldonderzoek. Een en ander kan volgens de raad plaatsvinden na de sloop van de kiosk. Naar aanleiding van de uitkomsten van het onderzoek zal verdere besluitvorming plaatsvinden. Volgens de raad zijn hiermee de archeologische waarden van de bouwlocatie voldoende zekergesteld.
2.4.2. Niet in geschil is dat het plangebied hoge archeologische verwachtingswaarden heeft, binnen een archeologisch monument van hoge archeologische waarde ligt - de oude dorpskern van Horst - en voorts binnen 50 meter van een archeologische waarneming, de voormalige middeleeuwse kerk ter plaatse van de huidige kerk van de Heilige Lambertus.
In artikel 1 van de planregels, voor zover hier van belang, zijn de regels van het concept-bestemmingsplan "Peelkernen" van overeenkomstige toepassing verklaard. In de regels bij dat plan is ten aanzien van de mede voor "Archeologisch waardevol gebied" bestemde gronden een bouwverbod opgenomen, waarvan ontheffing kan worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de archeologische waarden van het gebied. Voorts is een aanlegvergunning vereist voor onder meer het ontgronden, vergraven en afgraven van gronden, die moet worden geweigerd indien daardoor blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van het gebied en hieraan door het stellen van voorwaarden niet of onvoldoende kan worden tegemoet gekomen. De dubbelbestemming "Archeologisch waardevol gebied" is echter niet toegekend aan de gronden waarop in het voorliggende plan de bouw van de ijssalon mogelijk is gemaakt met de bestemming "Horeca (H)" en de aanduidingen "specifieke vorm van horeca - lichte horeca (sh-lh)" en "bouwvlak". Ook anderszins is niet voorzien in de bescherming van de archeologische waarden in het plangebied. Het door de raad geboden uitzicht op proefsleuvenonderzoek en eventuele verdere besluitvorming maakt geen onderdeel van het plan en is niet juridisch bindend. Gelet hierop is de bescherming van de in het plangebied aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden onvoldoende gewaarborgd en geeft hetgeen [appellant] heeft aangevoerd derhalve aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 38a van de Monumentenwet 1988.
Het beroep is gegrond, zodat het bestreden dient te worden vernietigd.
2.6. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Horst aan de Maas van 10 november 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Sint Lambertusplein 10a te Horst";
III. veroordeelt de raad van de gemeente Horst aan de Maas tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 847,00 (zegge: achthonderdzevenenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat de raad van de gemeente Horst aan de Maas aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. I.M. van der Heijden, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Van der Heijden
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
516-653.