ECLI:NL:RVS:2010:BO3517

Raad van State

Datum uitspraak
10 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000284/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent de vergunning voor een nertsenhouderij in Gemert-Bakel

In deze zaak heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 november 2010 uitspraak gedaan over een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel. Het college had op 24 november 2009 een vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een nertsenhouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit werd ter inzage gelegd op 30 november 2009. Tegen deze vergunning hebben [appellant] en anderen op 8 januari 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State.

De Afdeling heeft de zaak op 20 september 2010 ter zitting behandeld, waarbij [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door E.L.A. Kramer en W.M. van Hout, aanwezig waren. Ook de vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ing. B.H. Wopereis, was ter zitting aanwezig. De Afdeling heeft overwogen dat de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 in werking is getreden, maar dat deze wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om vergunning voor de invoering van de Wabo is ingediend.

De Afdeling heeft verschillende beroepsgronden van [appellant] en anderen behandeld, waaronder de geluidbelasting van de inrichting en de naleefbaarheid van de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften. De Afdeling concludeert dat de geluidvoorschriften niet naleefbaar zijn, omdat de grenswaarde van 45 dB(A) voor de nachtperiode ter plaatse van het beoordelingspunt wordt overschreden. Dit leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel.

De Afdeling verklaart het beroep gegrond, vernietigt het besluit van het college en veroordeelt het college tot vergoeding van de proceskosten van [appellant] en anderen, alsook tot terugbetaling van het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige besluitvorming in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

201000284/1/M2.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Gemert-Bakel, en anderen,
en
het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 november 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer verleend voor het oprichten en in werking hebben van een nertsenhouderij aan de [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 30 november 2009 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 januari 2010, beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2010, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof, en het college, vertegenwoordigd door E.L.A. Kramer en W.M. van Hout, beiden werkzaam bij de gemeente Gemert-Bakel, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting vergunninghoudster, vertegenwoordigd door ing. B.H. Wopereis, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Bij de invoering van deze wet is een aantal andere wetten gewijzigd. Uit het overgangsrecht, zoals dat is opgenomen in art. 1.2, tweede lid van de Invoeringswet Wabo, volgt dat de wetswijzigingen niet van toepassing zijn op dit geding, omdat de aanvraag om vergunning voor de inwerkingtreding van de Wabo is ingediend. In deze uitspraak worden dan ook de wetten aangehaald, zoals zij luidden voordat zij bij invoering van de Wabo werden gewijzigd.
2.2. Ter zitting is het beroep, voor zover het is ingesteld door de Stichting Bont voor Dieren en voor zover het de grond over de luchtkwaliteit betreft, ingetrokken.
2.3. [appellant] en anderen stellen dat de beoordeling van de geluidbelasting vanwege de inrichting niet juist is uitgevoerd. Zij stellen in dit verband dat de gehanteerde bronvermogens voor de tractoren, heftruck en voermachine uitsluitend zijn gebaseerd op metingen elders en dat niet zeker is of de gehanteerde bronvermogens overeenkomen met de bronvermogens van de binnen de inrichting aanwezige tractoren, heftruck en voermachine.
2.3.1. Het college moet beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. In het akoestisch rapport van 2 juni 2009, kenmerk 20062656-3, is uitgegaan van bronvermogens van 96 dB(A) voor de heftruck, 104 dB(A) voor de tractoren en 98 dB(A) voor de voermachine. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze bronvermogens geen realistisch uitgangspunt zijn. De Afdeling ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat niet van deze bronvermogens kon worden uitgegaan bij de beoordeling van de geluidbelasting vanwege de inrichting. De beroepsgrond faalt.
2.4. [appellant] en anderen stellen dat niet duidelijk is waar de tractoren, heftruck en voermachine binnen de inrichting in gebruik zijn, zodat niet duidelijk is wat de gevolgen van deze voertuigen voor de geluidbelasting vanwege de inrichting zijn.
2.4.1. In het akoestisch rapport is aangegeven dat voornoemde voertuigen op de locaties A en B, ten zuiden van stal C in gebruik zullen zijn. In de figuren 3.03 en 5.01 van respectievelijk bijlage 3 en 5 bij het akoestisch rapport is aangegeven waar deze locaties zich bevinden. Verder zijn de rijroutes in het akoestisch rapport beschreven.
2.4.2. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat onvoldoende duidelijk is waar de tractoren, heftruck en voermachine in gebruik zullen zijn. In zoverre is er in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om aan te nemen dat de geluidbelasting vanwege de inrichting niet juist is vastgesteld. De beroepsgrond faalt.
2.5. [appellant] en anderen stellen dat de aan de vergunning verbonden geluidvoorschriften niet naleefbaar zijn.
2.5.1. Het college heeft voor de beoordeling van de geluidhinder vanwege de inrichting de "Nota geluid voor bedrijven Gemert-Bakel" (hierna: de Nota) gehanteerd. Hieruit volgt dat voor de omgeving waarin de inrichting is gelegen grenswaarden gelden van 55, 50 en 45 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. In vergunningvoorschrift 6.1 zijn grenswaarden gesteld voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau veroorzaakt door de inrichting op de dichtstbijzijnde woningen en op 100 meter van de inrichtinggrens. Daarbij is aangesloten bij de in de nota voorgeschreven grenswaarden.
2.5.2. Het college erkent dat de grenswaarde van 45 dB(A) voor de nachtperiode ter plaatse van het beoordelingspunt op 100 meter ten noorden van de inrichting wordt overschreden. Het bestreden besluit is in dit opzicht in strijd met het beginsel dat een besluit zorgvuldig moet worden genomen. De beroepsgrond slaagt.
2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. De overige gronden behoeven geen bespreking.
2.7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel van 24 november 2009, kenmerk 3725;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel tot vergoeding van bij [appellant] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 912,85 (zegge: negenhonderdtwaalf euro en vijfentachtig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel aan [appellant] en anderen het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. G.N. Roes en mr. Th.C. van Sloten, leden, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Drouen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
492.