ECLI:NL:RVS:2010:BO4082

Raad van State

Datum uitspraak
29 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009727/2/H1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • D.A.C. Slump
  • S.W. Schortinghuis
  • H.H.C. Visser
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke geschil tussen college van burgemeester en wethouders van Halderberge en [A]

In deze zaak heeft het college van burgemeester en wethouders van Halderberge hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van [A] gegrond werd verklaard. De rechtbank had het college opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van [A] tegen een eerder besluit dat hem gelastte een overkapping en kantoorunit te verwijderen. Het college verzocht de voorzitter van de Raad van State om een voorlopige voorziening te treffen, zodat het college in afwachting van de uitspraak op het hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de uitspraak van de rechtbank. De voorzitter heeft de zaak zonder zitting behandeld en geconcludeerd dat het verzoek van het college kennelijk ongegrond is. De voorzitter oordeelde dat het college een nieuw besluit moet nemen dat kan worden beoordeeld in het kader van het hoger beroep. De voorzitter heeft het verzoek van het college afgewezen en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 29 oktober 2010.

Uitspraak

201009727/2/H1.
Datum uitspraak: 29 oktober 2010
RAAD VAN STATE
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) hangende de hoger beroepen van onder meer:
het college van burgemeester en wethouders van Halderberge,
verzoeker,
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 augustus 2010 in zaak nr. 10/342 in het geding tussen:
[A]
en
het college.
1. Procesverloop
Bij besluit van 16 juni 2009 heeft het college [A] gelast de overkapping en (kantoor)unit op het perceel, plaatselijk bekend [adres] te [plaats], vóór 16 juli 2009 te verwijderen en verwijderd te laten. Indien dat op 16 juli 2009 niet is geschied, wordt een dwangsom verbeurd van € 14.000,00.
Bij besluit van 17 november 2009 heeft het college de door [A] daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 27 augustus 2010, verzonden op 31 augustus 2010, heeft de rechtbank het door [A] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard voor zover het zich richt op de last onder dwangsom met betrekking tot de overkapping en op de hoogte van de dwangsom, het besluit van 17 november 2009 in zoverre vernietigd en het college opgedragen binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op de bezwaren te nemen met inachtneming van de uitspraak.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2010, heeft het college hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank.
Bij dezelfde brief heeft het college de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2. Overwegingen
2.1. De voorzitter doet uitspraak zonder zitting.
2.2. Het bestreden besluit is ten dele vernietigd omdat het niet berust op een deugdelijke en draagkrachtige motivering (artikel 7:12, eerste lid, van de Awb).
2.3. Het college heeft verzocht te bepalen dat het in afwachting van de uitspraak op zijn hoger beroep geen gevolg hoeft te geven aan de bestreden uitspraak van de rechtbank.
2.4. Mede gelet op het belang dat wordt gediend bij finale beslechting van het geschil, ziet de voorzitter geen aanleiding af te wijken van de hoofdregel dat het college een nieuw besluit neemt dat met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht kan worden beoordeeld in het kader van het hoger beroep dat door het college tegen de uitspraak van de rechtbank is ingesteld. Daarbij wordt in aanmerking genomen, dat het college nader op de hoogte van de opgelegde dwangsom zal kunnen ingaan en zal kunnen motiveren welke betekenis toekomt aan de omstandigheid dat ten tijde van het besluit van 17 november 2009 de overkapping en een deel van de constructie ervan inmiddels deels waren weggehaald.
2.5. Het verzoek dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van staat.
w.g. Slump
voorzitter
w.g. Schortinghuis
ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 oktober 2010
66.
Verzonden: 29 oktober 2010
Voor eensluidend afschrift,
de secretaris van de Raad van State,
mr. H.H.C. Visser