201006529/2/R1.
Datum uitspraak: 8 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
1. [verzoeker sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.
Bij besluit van 1 juni 2010 heeft het college van gedeputeerde staten besloten aan de raad van de gemeente Albrandswaard een aanwijzing te geven ertoe strekkende dat, voor zover thans van belang, artikel 34.6, onder a, de zinsnede "het toevoegen van een woning en/of" en artikel 34.6, onder b, sub 5 t/m 8 van de planregels, geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan "Buytenland van Rhoon", zoals dat door de raad bij besluit van 26 april 2010 is vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben onder meer [verzoeker sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 juli 2010, en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2010, beroep ingesteld.
Voorts hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 26 oktober 2010, waar [verzoeker sub 1], in persoon, en [verzoeker sub 2], in persoon, en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besslink, advocaat te Den Haag, en drs. K.P. Spannenburg, werkzaam bij de provincie Zuid-Holland, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door mr. H.M.F.F. Verbeet en ir. P. Kuiper, beiden werkzaam bij Royal Haskoning, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In het bestemmingsplan is aan het perceel gelegen tussen Rijsdijk 101 en [locatie] (hierna: het perceel) de bestemming "Tuin" toegekend met de aanduiding "wro-zone-wijzigingsgebied 6".
Ingevolge artikel 34.6, onder a, van de planregels, is het college van burgemeester en wethouders, met toepassing van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro), bevoegd de bestemming van de gronden gelegen binnen "wro-zone-wijzigingsgebied 6" te wijzingen in de bestemming "Wonen" en zonodig de bestemming "Tuin" ten behoeve van het toevoegen van een woning en/of het verplaatsen van een bestaande woning naar een andere locatie op het perceel.
Ingevolge artikel 34.6, onder b, gelden bij wijziging als bedoeld in sub a de volgende voorwaarden:
1. de kernkwaliteiten van het landschap moeten behouden blijven;
2. de verrommeling van het landschap moet worden verminderd;
3. cultuurhistorische waarden, waaronder mede begrepen archeologische waarden, moeten worden beschermd;
4. het wijzigingsplan moet passen in een voor het onderhavige deel van het plangebied opgestelde inrichtingsvisie en beeldkwaliteitsplan;
5. op (de bouw van) een nieuwe woning met bijbehorende bebouwing zijn de gebruiks- en bouwregels van de bestemming "Wonen" van toepassing, waarbij - indien en voor zover sprake is van herbouw van een bestaande woning op een andere locatie op het perceel - rekening mag worden gehouden met het bepaalde in artikel 31.2 van deze regels;
6. bij toevoeging van een woning bedraagt de oppervlakte van het nieuwe bouwperceel minimaal 400 m² en maximaal 1.250 m²;
7. eventuele overige, bij het nieuwe bouwperceel behorende erven worden als Tuin bestemd, waarbij de regels van de bestemming "Tuin" in dit plan hierop van overeenkomstige toepassing zijn;
8. op ieder perceel moet ten minste één parkeerplaats worden gerealiseerd;
9. er moet worden voorzien in een aanvaardbare milieuzonering, waaronder mede begrepen de externe veiligheid, een goede waterhuishouding en geluidhinder;
10. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen mogen niet onevenredig worden beperkt;
11. de in deze regels opgenomen dubbelbestemmingen blijven, indien en voor zover zij samenvallen met een wijzigingsgebied, onverkort van toepassing.
2.3. Ingevolge artikel 3.8, zesde lid, eerste volzin, van de Wro, voor zover hier van belang, kan het college van gedeputeerde staten, onverminderd andere aan hem toekomende bevoegdheden, met betrekking tot een onderdeel van het vastgestelde bestemmingsplan waarover het college van gedeputeerde staten een zienswijze over het ontwerp naar voren heeft gebracht, aan de gemeenteraad een aanwijzing geven als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Wro, ertoe strekkende dat dat onderdeel geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Ingevolge de derde volzin vermeldt het college van gedeputeerde staten in de redengeving de aan het besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die de provincie beletten het provinciaal belang met inzet van andere aan hem toekomende bevoegdheden te beschermen.
2.4. De aanwijzing strekt ertoe dat artikel 34.6, aanhef en onder a, de zinsnede "het toevoegen van een woning en/of" en artikel 34.6, onder b, sub 5 t/m 8, van de planregels geen deel blijven uitmaken van het plan. Hieraan heeft het college van gedeputeerde staten ten grondslag gelegd dat het toevoegen van burgerwoningen aan het buitengebied in strijd is met zowel het huidige provinciaal beleid zoals neergelegd in de nota Regels voor Ruimte als het toekomstige provinciaal beleid zoals voorzien in artikel 2 van de Verordening Ruimte.
2.5. [verzoeker sub 1] woont op [locatie] en [verzoeker sub 2] woont in [plaats]. Ter zitting is aangegeven dat [verzoeker sub 1] eigenaar is van het perceel en dat [verzoeker sub 2] het perceel wil aankopen om daar een jachtopzienerswoning te realiseren. Nu [verzoeker sub 2] geen zakelijk gerechtigde is van het perceel en verder geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat [verzoeker sub 2] een objectief en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks door het besluit zou worden geraakt, is de voorzitter van oordeel dat gerede twijfel bestaat of hij in de bodemprocedure als belanghebbende bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan worden aangemerkt en of hij daartegen ingevolge artikel 8.2, eerste lid, van de Wro, beroep kon instellen. De verwachting is dat het beroep van [verzoeker sub 2] niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de bodemprocedure. Gelet hierop ziet de voorzitter geen aanleiding diens verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.6. [verzoeker sub 1] voert aan dat gezien de bestaande lintbebouwing aan de Rijsdijk de te bouwen woning geen negatieve invloed zal hebben op het karakter van de omgeving en dat het landelijk bouwen in het lint langs de Rijsdijk past in het beeldkwaliteitsplan van de gemeente Albrandswaard. Verder wijst hij erop dat de rand van Rhoon als "zoeklocatie landelijk wonen" wordt gekwalificeerd in het streekplan RR2020 en de provinciale structuurvisie. Voorts brengt [verzoeker sub 1] naar voren dat het college van gedeputeerde staten op andere locaties wel woonbebouwing in het buitengebied faciliteert.
2.7. Het college van gedeputeerde staten heeft naar voren gebracht dat het perceel in het streekplan buiten de bebouwingscontour is gelegen. Verder heeft hij aangegeven dat de ontwikkeling van nieuwe woningen in het buitengebied moet plaatsvinden aan de hand van integrale gebiedsontwikkelingsplannen en gebruikmakend van rood-voor-groenconstructies. Voorts moeten nieuwe landelijke woonmilieus samen gaan met een duurzame ontwikkeling van het landschap, welke koppeling in dit geval volgens het college van gedeputeerde staten niet plaatsvindt. Het college van gedeputeerde staten stelt verder dat de vier woningen aan de Essendijk 22/24 mogelijk worden gemaakt met toepassing van de regeling "Ruimte voor Ruimte".
2.8. De voorlopige voorziening dat artikel 34.6, onder a, de zinsnede "het toevoegen van een woning en/of" en artikel 34.6, onder b, sub 5 t/m 8, van de planregels moeten worden geacht deel uit te maken van het bestemmingsplan "Buytenland van Rhoon" zoals dat is vastgesteld, zou naar het oordeel van de voorzitter te verstrekkend zijn. Daarmee zouden onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan, terwijl de voorzitter niet op voorhand uitsluit dat het standpunt van het college van gedeputeerde staten in de bodemprocedure in stand zal kunnen blijven. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat concrete plannen bestaan voor de ontwikkeling van het perceel en de raad naar hij ter zitting naar voren heeft gebracht medewerking wil verlenen om deze spoedig te realiseren. Gelet op de mogelijkheid van het ontstaan van onomkeerbare gevolgen die de belangen van het college van gedeputeerde staten zouden kunnen schaden, is de voorzitter van oordeel dat aan die belangen een zwaarder gewicht moet worden toegekend dan aan het belang van [verzoeker sub 1] bij de voortgang van de ontwikkeling op het perceel. Aldus ziet de voorzitter evenmin aanleiding om het verzoek van [verzoeker sub 1] om het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 8 november 2010