200907171/1/R3.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen,
verweerder.
Bij besluit van 21 mei 2008 heeft het college, voor zover hier van belang, het verzoek van [appellant] om een wijzigingsplan vast te stellen ten behoeve van het wijzigen van de bestemming "Agrarisch cultuurgebied" in de bestemming "Woondoeleinden" ter plaatse van het perceel [locatie] te [plaats] afgewezen.
Bij besluit van 30 september 2008, kenmerk 08.5781, verzonden op 3 oktober 2008, heeft het college het door [appellant] tegen deze afwijzing gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de rechtbank van Almelo ingekomen op 10 november 2008, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 28 november 2008. De rechtbank heeft het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de weigering om een bestemmingsplan te wijzigen, naar de Afdeling doorgezonden, waar dit op 14 september 2009 is ingekomen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2010, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. R. Bennink, advocaat te Enschede, en het college, vertegenwoordigd door mr. R.H. Willems en ing. J.A. Janssen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. [appellant] heeft, voor zover hier van belang, het college verzocht om ten behoeve van het legaliseren van het huidige gebruik van de woning gelegen aan de [locatie] te [plaats] als burgerwoning, op grond van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) een wijziging van het bestemmingsplan "Buitengebied" (hierna: het plan) vast te stellen.
2.2. Aan de gronden aan de [locatie] te [plaats] waarop het verzoek van [appellant] tot wijziging betrekking heeft, is in het plan de bestemming "Agrarisch cultuurgebied" met de aanduidingen 'agrarisch bedrijf 1', 'gebied B' en 'microreliëf' toegekend. Het huidige gebruik als burgerwoning is niet als zodanig in het plan bestemd.
2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het college van burgemeester en wethouders volgens binnen het plan te bepalen grenzen het plan kunnen wijzigen.
Het op de bestemming "Agrarisch cultuurgebied" betrekking hebbende artikel 3, lid F, aanhef en onder c, van de planvoorschriften luidt als volgt: "burgemeester en wethouders zijn bevoegd om met toepassing van artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening de bestemming
- indien het agrarisch bedrijf is beëindigd i.c. de bestaande bebouwing met bijbehorend erf - te wijzigen in de bestemming "Woondoeleinden".
2.4. [appellant] betoogt dat het plan destijds in strijd met de wet tot stand is gekomen en derhalve niet geldig is, omdat de gemeenteraad bij de gewijzigde vaststelling daarvan ten onrechte heeft aangenomen dat mede namens hem een zienswijze tegen het ontwerp is ingediend.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat de mogelijkheid om in het kader van het beroep tegen de weigering om een wijzigingsplan vast te stellen, niet zo ver strekt dat ook de naleving van de procedurele bepalingen bij de totstandkoming van het onderliggende bestemmingsplan wordt onderzocht.
2.4. [appellant] betoogt verder dat het college in het bestreden besluit heeft miskend dat de woning ingevolge het overgangsrecht als burgerwoning mag worden gebruikt.
2.4.1. De Afdeling heeft, oordelende in hoger beroep, in de uitspraak van 14 juli 2010 met zaak nr.
200909651/1omtrent de weigering van het college om middels de zogenoemde toverformule vrijstelling te verlenen, overwogen dat [appellant] aannemelijk heeft gemaakt dat hij de woning ten tijde van de voor het plan geldende peildatum voor het overgangsrecht niet in gebruik had als agrarische bedrijfswoning. Daar het college niet aannemelijk heeft gemaakt dat het overgangsrecht niettemin niet van toepassing was, heeft de Afdeling in voornoemde uitspraak het hoger beroep gegrond verklaard en het besluit op bezwaar als niet steunend op een draagkrachtige motivering vernietigd.
Ter zitting heeft het college erkend dat het overgangsrecht wel van toepassing is. Daar het thans voorliggende bestreden besluit steunt op dezelfde eerdere overweging van het college, namelijk dat de bewoning niet onder het overgangsrecht valt, dient ook het beroep van [appellant] tegen het besluit op bezwaar tegen de weigering om een wijzigingsplan vast te stellen, gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit berust in zoverre niet op een deugdelijke motvering. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.5. Ten aanzien van [appellant] dient de raad op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen van 30 september 2008, kenmerk 08.5781, voor zover daarbij de bezwaren van [appellant] gericht tegen het besluit van 21 mei 2008 tot weigering om toepassing te geven aan artikel 11 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ongegrond zijn verklaard;
III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00, zeshonderdvierenveertig euro, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
IV. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Haaksbergen aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010