ECLI:NL:RVS:2010:BO4194

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201000816/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.A.A. Mondt-Schouten
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan 'Fietspad Herfte' vastgesteld door de gemeente Zwolle

Op 2 november 2009 heeft de raad van de gemeente Zwolle het bestemmingsplan 'Fietspad Herfte' vastgesteld. Tegen dit besluit heeft de appellant, die woont in [woonplaats], beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij de gronden van het beroep zijn aangevuld op 12 maart 2010. De zaak is ter zitting behandeld op 8 oktober 2010, waar de appellant, vertegenwoordigd door een gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door G. Tromp en S. van Loenen, beiden werkzaam bij de gemeente, aanwezig waren.

De appellant betoogt dat de route van het fietspad ten onrechte over het onderhoudspad op de spoordijk wordt gerealiseerd. Hij stelt dat de raad had moeten kiezen voor een aanleg op weilandhoogte door de spoordijk gedeeltelijk af te graven, wat volgens hem eerder was toegezegd. De raad daarentegen stelt dat er in het voorheen geldende plan nog geen definitieve beslissing kon worden genomen over de exacte ligging van het fietspad en dat het afgraven van het talud aanzienlijke kosten met zich meebrengt.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle betrokken belangen en dat de raad beoordelingsvrijheid heeft. De Afdeling concludeert dat de raad het aangedragen alternatief voor de route van het fietspad in zijn besluitvorming heeft betrokken en dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het standpunt van de raad onjuist is.

Uiteindelijk oordeelt de Afdeling dat er geen aanleiding is om te concluderen dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellant wordt ongegrond verklaard. De uitspraak is gedaan in naam der Koningin op 17 november 2010.

Uitspraak

201000816/1/R3.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats], en anderen,
en
de raad van de gemeente Zwolle,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 november 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Fietspad Herfte" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 januari 2010, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 12 maart 2010.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
[appellant] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 8 oktober 2010, waar
[appellant], in de persoon van [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door G. Tromp en S. van Loenen, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan strekt ten behoeve van de aanleg van een fietspad langs de spoorbaan Zwolle-Dalfsen en loopt aan de noordzijde van het perceel van [appellant].
2.2. [appellant] stelt dat de route van het fietspad ten onrechte over het onderhoudspad op de spoordijk wordt gerealiseerd. De raad had ervoor moeten kiezen om de spoordijk gedeeltelijk af te graven om zo het fietspad op weilandhoogte aan te leggen, hetgeen volgens [appellant] ter zitting omtrent het voorheen geldende bestemmingsplan "Herfte-Zalné" is toegezegd en vastgelegd. Ook is toen gesteld dat deze wijze van aanleg financieel en anderszins haalbaar was. Door onvoldoende rekening te houden met zijn belang, is de besluitvorming ondemocratisch geweest, aldus [appellant].
2.2.1. De raad stelt dat er in het voorheen geldende plan nog geen definitieve beslissing kon worden genomen over de exacte ligging van het fietspad. Het afgraven van het talud levert volgens de raad onder meer aanzienlijke kosten op.
2.2.2. De Afdeling overweegt dat de raad bij de keuze van de bestemming een afweging dient te maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plan. Daarbij heeft de raad beoordelingsvrijheid. De voor- en nadelen van alternatieven dienen in die afweging te worden meegenomen. De omstandigheid dat in het verleden een ander plan bestond voor de ligging van het fietspad, vormt geen grond voor het oordeel dat de gemeenteraad aan dit voornemen zou moeten blijven vasthouden.
Blijkens de stukken, waaronder de zienswijzennota, en het verhandelde ter zitting heeft de raad het aangedragen alternatief voor de route van het fietspad in zijn besluitvorming betrokken. [appellant] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het standpunt van de raad, dat het door hem geschetste alternatief de nodige extra kosten in verband met het slaan van een damwand met zich brengt, onjuist is. Gelet hierop valt niet in te zien dat de raad niet in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor het bij het bestemmingsplan mogelijk gemaakte fietspad.
Ter zitting inzake het voorheen geldende plan heeft de raad aangegeven dat door de aankoop van de gronden langs het spoor van NS Vastgoed niet tot onteigening van een deel van het perceel van [appellant] en anderen zou hoeven worden overgegaan. Voorts is daarbij de haalbaarheid van een fietspad binnen de planbegrenzing besproken. De raad heeft toen te kennen gegeven dat dit fietspad waarschijnlijk op de van NS Vastgoed aangekochte gronden aangelegd zou worden en dat dit mogelijk zou zijn door middel van bij voorbeeld een damwand. De raad heeft voorts te kennen gegeven de realisatiekosten van de fietsroute in een later stadium te bekijken. Hierin leest de Afdeling geen in rechte te honoreren toezegging aan [appellant] op grond waarvan hij er op kon vertrouwen dat het plan zou voorzien in een fietspad op weilandhoogte.
Ten slotte kan het betoog over de politieke besluitvorming, wat daarvan ook zij, gezien de aard van de onderhavige rechterlijke toetsing en behoudens zich hier niet voordoende uitzonderlijke gevallen, niet aan de orde komen.
2.3. In hetgeen [appellant] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep van [appellant] ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.A.A. Mondt-Schouten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van staat.
w.g. Mondt-Schouten w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010
45-653.