200909373/1/R3.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Veghel,
verweerder.
Bij besluit van 8 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Kom Boerdonk" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [apellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2009, en [appellant sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 december 2009, beroep ingesteld. [appellant sub 1] heeft zijn beroep aangevuld bij brief van 5 januari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant sub 2] en de raad hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2010, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J. van Groningen, advocaat te Middelharnis, [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. I.C.M. Janssen, advocaat te Veghel, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.P.E. Ververgaert en mr. M. Douma, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan betreft de actualisatie van een achttal bestemmingsplannen in Boerdonk. Daarnaast wordt de bouw van zeven woningen mogelijk gemaakt.
2.2. [appellant sub 1] komt in beroep tegen het plan met betrekking tot het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden", met de nadere aanduidingen 'wonen' en 'horeca 3/5', ter plaatse van de Kapelstraat 1. [appellant sub 1] neemt het standpunt in dat een verruiming van de bestemming en functies van dit perceel ten opzichte van het voorheen geldende plan in strijd is met de conserverende aard van het voorliggende plan.
2.2.1. De raad stemt in met het standpunt van [appellant sub 1] dat het plan een conserverend karakter heeft. De raad stelt dat op grond van de voorheen geldende bestemming reeds detailhandel mogelijk was en dat al sinds 1928 ter plaatse een horecabedrijf in gebruik is. Bovendien is voor het gebruik van de logiesruimten eerder een vrijstelling verleend in 2005 en zijn voor de bouw van een winkel en appartementen al eerder in 2008 een vrijstelling en bouwvergunning verleend. Gelet hierop houdt het plan slechts een vastlegging van de bestaande planologische situatie in, aldus de raad.
2.2.2. Nu in het voorheen geldende plan al detailhandel en een café waren toegestaan ter plaatse van Kapelstraat 1, voor het gebruik van logiesruimten al eerder een vrijstelling is verleend en voor de bouw van een winkel en appartementen een vrijstelling en bouwvergunning zijn verleend, is het perceel Kapelstraat 1 bestemd in overeenstemming met de bestaande planologische mogelijkheden. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemming van het perceel in strijd is met het conserverende karakter van het plan.
2.3. [appellant sub 1] stelt dat zijn privacy wordt aangetast nu het aantal logiesverblijven wordt uitgebreid en een deel van deze kamers en de horecaruimte uitkijkt op zijn woning en omliggende grond.
2.3.1. De raad voert aan dat het gebruik van de betreffende logiesruimtes al sinds 2005 is toegestaan via de toendertijd verleende vrijstelling, waartegen [appellant sub 1] geen bezwaar heeft gemaakt.
2.3.2. [appellant sub 1] heeft niet aannemelijk gemaakt dat zijn privacy wordt aangetast, voor zover er vanuit de logiesruimte en de horecaruimte zicht bestaat op zijn woning en de omliggende grond. Gelet hierop bestaat er geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre zijn privacy onevenredig aantast.
2.4. Voorts voert [appellant sub 1] aan dat het plan afwijkt van de minimaal in acht te nemen afstand tussen zijn woning en het horecabedrijf van Kapelstraat 1, waardoor hij geur en geluidhinder zal ondervinden. [appellant sub 1] betoogt dat nu er sprake is van een uitbreiding van de gebruiksmogelijkheden met betrekking tot het horecabedrijf, de raad een onderzoek had dienen in te stellen naar de te verwachten geur- en geluidhinder.
2.4.1. Met betrekking tot de te verwachten geluidsoverlast stelt de raad dat er op 19 november 2003 een akoestisch onderzoek (hierna: het akoestisch onderzoek) is verricht door adviesbureau Grouls met het oog op de aanvraag van een bouwvergunning voor het verbouwen van het horecabedrijf op het perceel Kapelstraat 1. Met behulp van de in dit onderzoek voorgestelde maatregelen wordt de werkelijke geluidsbelasting voor omringende woningen volgens hem teruggebracht tot een aanvaardbaar niveau.
Ten aanzien van de te verwachten geurhinder voert hij aan dat er in het verleden reeds een Hinderwetvergunning is afgegeven voor het oprichten van een inrichting voor het bakken van voedings- en genotmiddelen in oliën en vetten en dat er op 27 november 2003 voor het horecabedrijf een melding is gedaan in het kader van het Besluit horeca- sport- en recreatie-inrichtingen. Volgens de raad heeft [appellant sub 1] bovendien nog nooit een klacht ingediend bij de gemeente met betrekking tot geur- en geluidsoverlast. Voorts betoogt de raad dat de in acht te nemen afstanden in deze beroepsprocedure niet ter discussie staan, nu de afgegeven vrijstellingen en bouwvergunningen reeds onherroepelijk zijn.
2.4.2. In dit geval is sprake van een bestaand horecabedrijf. Afgezien van het feit dat de in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2007' opgenomen afstanden niet bindend maar slechts indicatief zijn, is de brochure bedoeld voor nieuwe situaties en niet voor bestaande situaties. In bestaande situaties kan de VNG-brochure evenwel een indicatie geven van de mate van hinder bij bestaande conflictsituaties.
Ten aanzien van de te verwachten geluidshinder vanuit de horecaruimte geldt dat deze moet voldoen aan de geluidnormen van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer. Het akoestisch onderzoek geeft de te treffen maatregelen weer waaronder aan de nagenoeg gelijke normen onder het Besluit horeca- sport- en recreatie-inrichtingen kan worden voldaan. Deze maatregelen zijn inmiddels getroffen en niet is gebleken is dat deze niet afdoende zijn voor het verminderen van de geluidhinder.
Ter zitting is gebleken dat [appellant sub 1] in het verleden geen geuroverlast heeft ervaren van de horecagelegenheid, waarvoor in het plan geen uitbreidingsmogelijkheden zijn opgenomen. Daarnaast heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat de geurhinder in de bestaande situatie onaanvaardbaar is of dat geen effectieve maatregelen kunnen worden genomen om de bestaande geuremissie te handhaven of zo nodig te verminderen.
Het vorenstaande in aanmerking genomen heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel met de bestemming "Gemengde doeleinden", met de nadere aanduidingen 'wonen' en 'horeca 3/5', ter plaatse van de Kapelstraat 1, niet zal leiden tot een onevenredige geluids- of geurhinder voor [appellant sub 1].
2.5. [appellant sub 1] stelt dat er door de mogelijkheid van uitbreiding van het bestaande gebruik in het plan, waaronder de mogelijkheid van detailhandel, een aanzienlijke verkeersaantrekkende werking zal optreden. Hierdoor ontstaat volgens hem onevenredig veel hinder voor omwonenden.
Verder stelt hij dat de parkeerdruk aanzienlijk zal toenemen, waardoor in het gebied rondom Kapelstraat 1 niet meer zal kunnen worden voorzien in de parkeerbehoefte.
2.5.1. De raad stelt dat er in beginsel geen sprake zal zijn van een toenemende verkeersaantrekkende werking en parkeerdruk, nu het in het plan in hoofdzaak gaat om de voortzetting van een bestaande situatie.
2.5.2. Niet gebleken is dat er in de bestaande situatie rondom Kapelstraat 1 sprake is van verkeersoverlast en een te hoge parkeerdruk. De beoogde winkel en appartementen zijn nog niet gerealiseerd op het perceel. Het is, mede gelet op de grootte van die winkel en appartementen, echter niet aannemelijk dat de parkeer- en verkeersdruk ter plaatse zodanig zullen toenemen na de realisatie hiervan dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verkeersaantrekkende werking en parkeerdruk aanvaardbaar zullen zijn.
2.6. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Beroep van [appellant sub 2]
2.7. [appellant sub 2] komt op tegen het plan, voor zover dit niet de mogelijkheid biedt om op het plandeel waarop de bestemming "Agrarisch" rust ter plaatse van de [locatie 1], een woning te realiseren. [appellant sub 2] voert aan dat hij in 1975 met de gemeente is overeengekomen dat op de locatie van zijn voormalige boerderij drie woningen mochten worden opgericht. Op het perceel [locatie 2] bevond zich al een woning. Vervolgens heeft de raad volgens hem op 19 april 1977 een voorbereidingsbesluit genomen tot wijziging van het bestemmingsplan en op 13 mei 1977 heeft het gemeentebestuur aan [appellant sub 2] bericht dat zij bereid was medewerking te verlenen aan de realisatie van drie woningen.
De gemeente heeft vervolgens in 1978 een bouwvergunning verleend voor een woning op het perceel [locatie 3]. In 1981 is een bouwvergunning verleend voor een woning op het perceel [locatie 4]. Bovendien is volgens [appellant sub 2] bij de bouwaanvraag voor deze woning een toekomstige derde woning op de situatieschets ingetekend. Verschillende ambtenaren en wethouders hebben volgens [appellant sub 2] toegezegd dat de beoogde woning op perceel [locatie 1] gerealiseerd zou kunnen worden.
Voorts stelt [appellant sub 2] dat bij de huisnummering al rekening is gehouden met een derde woning en is het perceel [locatie 1] volgens hem voor de onroerende-zaaksbelasting getaxeerd als 'grond bij eengezinswoning'.
Verder is de raad volgens [appellant sub 2] bereid om het plan te herzien om de bouw van een woning aan de [locatie 1] mogelijk te maken, mits hij het hiervoor benodigde locatieonderzoek laat uitvoeren en de voor een bestemmingsplan benodigde stukken laat opstellen. [appellant sub 2] betoogt dat de raad de mogelijkheid om een woning te realiseren op perceel [locatie 1] al direct in het plan op had kunnen nemen, nu volgens hem voldoende is gebleken dat een woning ter plaatse ruimtelijk aanvaardbaar is. Ter zitting heeft hij in dit verband aangegeven de bereidheid te hebben de kosten van het locatieonderzoek te dragen.
2.7.1. De raad betoogt dat in het kader van een zorgvuldige belangenafweging de bestemming van het plandeel "Agrarisch" ter plaatse van [locatie 1] niet kan worden gewijzigd zonder een specifiek locatieonderzoek. Deze locatiegerichte onderzoeken dienen volgens de raad plaats te vinden op kosten van [appellant sub 2]. Voorts heeft de raad ter zitting te kennen gegeven dat er geen bezwaren meer bestaan tegen het verdwijnen van de zichtlijn op het landschap door het realiseren van een woning op [locatie 1].
2.7.2. Ingevolge artikel 3 eerste lid, in samenhang met het tweede lid, van de planregels mag geen woning worden gerealiseerd op het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de [locatie 1]. De gemeente heeft al in 1975 een overeenkomst met [appellant sub 2] gesloten voor de realisering van drie woningen, waaronder een woning ter plaatse van [locatie 1]. Het standpunt van de raad dat de mogelijkheid om een woning te realiseren op het perceel [locatie 1] niet in het plan kan worden opgenomen zonder nader onderzoek, acht de Afdeling niet onredelijk. Niet valt echter in te zien waarom een dergelijk onderzoek niet had kunnen worden verricht in het kader van het voorliggende plan.
Gelet op het bovenstaande is het bestreden besluit op dit punt niet zorgvuldig voorbereid.
2.8. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij het plandeel is vastgesteld met daarop de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van het perceel [locatie 1], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd. Gezien het bovenstaande behoeft het beroep van [appellant sub 2] voor het overige geen bespreking.
De Afdeling ziet aanleiding overeenkomstig artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht de raad op te dragen het plan voor het hierboven genoemde plandeel opnieuw vast te stellen.
2.9. Voor een proceskostenveroordeling ten aanzien van [appellant sub 2] bestaat geen aanleiding. De raad dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep van [appellant sub 2] gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Veghel van 8 oktober 2009 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Kom Boerdonk" voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de [locatie 1];
III. draagt de raad van de gemeente Veghel op om met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen een nieuw besluit tot vaststelling van het plan voor het plandeel met de bestemming "Agrarisch" ter plaatse van de [locatie 1] te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
IV. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond;
V. veroordeelt de raad van de gemeente Veghel tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
VI. gelast dat de raad van de gemeente Veghel aan [appellant sub 2] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. G.N. Roes en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van Staat.
w.g. Polak w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010