ECLI:NL:RVS:2010:BO4198

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909486/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestemmingsplan Drunen Noord en de gevolgen voor opslag en bedrijfsactiviteiten

In deze uitspraak van de Raad van State, gedateerd 17 november 2010, wordt het bestemmingsplan 'Drunen Noord' van de gemeente Heusden behandeld. Het plan, vastgesteld op 29 september 2009, heeft geleid tot meerdere beroepen van appellanten die zich verzetten tegen de toekenning van de aanduiding 'opslag' aan een perceel met de bestemming 'Wonen'. Appellanten sub 1 betogen dat deze wijziging in strijd is met het conserverende karakter van het plan en dat hun belangen niet zijn meegewogen. De Raad oordeelt dat de gemeente onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de opslag van auto's op het perceel is toegestaan, en vernietigt het besluit in dit opzicht.

Daarnaast komen appellanten sub 2 en 3 op tegen de bestemmingen van hun respectieve percelen. Appellante sub 2 stelt dat een vrijstaand bijgebouw ten onrechte niet in het bouwvlak is opgenomen, terwijl appellant sub 3 zich verzet tegen de onderbrenging van zijn activiteiten onder het overgangsrecht. De Raad oordeelt dat de gemeente ook hier niet zorgvuldig heeft gehandeld en vernietigt de besluiten met betrekking tot deze percelen.

De Raad concludeert dat de gemeente Heusden een nieuw besluit moet nemen dat rekening houdt met de uitspraak. Tevens worden de proceskosten van de appellanten vergoed. Deze uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en de noodzaak om belangen van betrokkenen goed te overwegen bij het vaststellen van bestemmingsplannen.

Uitspraak

200909486/1/R3.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellanten sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellante sub 2], gevestigd te [plaats], en anderen,
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],
en
de raad van de gemeente Heusden,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 29 september 2009, kenmerk V200900835, heeft de raad het bestemmingsplan "Drunen Noord" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 december 2009, beroep ingesteld. [appellante sub 2] en anderen en [appellant sub 3] hebben bij brieven, beide bij de Raad van State ingekomen op 9 december 2009, beroep ingesteld tegen dit besluit. De gronden van het beroep van [appellanten sub 1] zijn aangevuld bij brief van 5 januari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 oktober 2010, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. J. Schoneveld, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand, [appellante sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door drs. H.E. Winkelman, werkzaam bij Winkelman juridisch adviesbureau, [appellant sub 3], bijgestaan door drs. H.E. Winkelman, en de raad, vertegenwoordigd door mr. M.T.G. Küper, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het plan is hoofdzakelijk consoliderend van aard en in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied.
Beroep [appellanten sub 1]
2.2. [appellanten sub 1] komen op tegen een wijziging ten opzichte van het ontwerp van het plan. Het gaat hierbij om de toekenning van de aanduiding 'opslag' aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het achterste gedeelte van het perceel [locatie 1], dat aansluit op hun tuin. Zij betogen dat deze toekenning van de aanduiding 'opslag' in strijd is met het conserverend karakter van het plan.
[appellanten sub 1] voeren verder aan dat onder het voorheen geldende plan elke vorm van bedrijvigheid, handel en opslag niet was toegestaan op dit perceel en dat de eigenaar deze activiteiten op last van het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) dan ook heeft moeten beëindigen. In het voorliggende plan heeft de raad nu de aanduiding 'opslag' toegekend aan dit perceel zonder volgens [appellanten sub 1] rekening te houden met hun belangen of met de eerdere handhavingsactie van het college.
2.2.1. De raad stelt in het verweerschrift dat bij de activiteiten op het perceel [locatie 1] de door de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" (hierna: de VNG-brochure) aanbevolen afstanden in acht worden genomen. Verder stelt hij daarin dat de omringende woningen liggen binnen de geluidzone van het bestaande industrieterrein Groenewoud en langs een doorgaande weg. Voorts komt het gemengde karakter van de omgeving volgens de raad ook tot uitdrukking in de nabijgelegen bedrijfsbestemming in het plan.
Ten aanzien van de handhavingsactie van het college stelt de raad dat het college hiertoe besloot op grond van het voorheen geldende plan en het voorontwerp van het voorliggende plan. Op grond van deze stukken zag het college volgens de raad geen grond om over te gaan tot legalisering van de opslag op het perceel middels een vrijstellingsprocedure. De raad betoogt dat hij bij de bestemmingsplanprocedure bevoegd is om tot een andere afweging te komen dan het college.
2.2.2. De conserverende aard van het plan sluit op zichzelf niet uit dat in een bestemmingsplan wijzigingen ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan worden opgenomen. De enkele stelling van [appellanten sub 1] dat de opslag en verkoop van auto’s ter plaatse niet was toegestaan in het voorheen geldende plan vormt op zichzelf dus geen aanleiding voor het oordeel dat de aanduiding ‘opslag’ in strijd is met het conserverende karakter van het plan.
Het college besloot onder het voorheen geldende plan tot handhaving over te gaan en de opslag en verkoop van auto’s op het perceel [locatie 1] te stoppen, aangezien deze activiteiten in strijd waren met dit plan en er geen concreet zicht was op legalisatie. In het ontwerpplan was de aanduiding 'opslag' niet toegekend aan dit perceel. Naar aanleiding van een verzoek van de eigenaar van het perceel en derhalve niet naar aanleiding van een bij de wet voorziene zienswijze over het ontwerp van het plan op dit onderdeel heeft de raad bij ambtshalve wijziging de opslag van auto’s op het perceel als zodanig bestemd zonder zijn keuze in het vaststellingsbesluit te motiveren. Verder blijkt uit dit besluit niet dat de raad de belangen van [appellanten sub 1] heeft betrokken bij zijn afweging.
Gelet op de hiervoor beschreven voorgeschiedenis en de gang van zaken tijdens de bestemmingsplanprocedure heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling in dit geval bij het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd waarom hij de opslag van auto's ter plaatse van [locatie 1], in afwijking van het ontwerpplan, als zodanig heeft bestemd.
2.3. In hetgeen [appellanten sub 1] hebben aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de aanduiding 'opslag' aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 1], niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Beroep [appellante sub 2] en anderen
2.4. [appellante sub 2] en anderen komen in beroep tegen het plan voor wat betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van hun bedrijfsperceel aan de [locatie 2]. Zij voeren aan dat een op dit bedrijfsperceel aanwezig vrijstaand bijgebouw ten onrechte niet is opgenomen in het bouwvlak. [appellante sub 2] en anderen betwisten het standpunt van de raad dat het hier gaat om een tot de aanwezige bedrijfswoning behorend tuinhuisje. Het bijgebouw behoort volgens hen tot de bedrijfsbebouwing, te meer daar het wordt gebruikt voor de bedrijfsvoering.
Voorts richten [appellante sub 2] en anderen zich tegen het toekennen van de nadere aanduiding ‘sb-3, specifieke vorm van bedrijf - transportbedrijf’ aan het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel. Zij stellen dat er op het bedrijfsperceel niet alleen maar sprake is van een transportbedrijf, maar dat er ook nog andere activiteiten worden uitgeoefend. Deze activiteiten zijn volgens hen in overeenstemming met het voorheen geldende plan en de milieuwetgeving. [appellante sub 2] en anderen stellen dat het plan ten onrechte niet voorziet in deze overige activiteiten.
2.4.1. Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat het bedrijfsperceel ten onrechte niet is bestemd in overeenstemming met de feitelijk bestaande situatie.
2.4.2. In hetgeen [appellante sub 2] hebben aangevoerd ziet de Afdeling in aanmerking genomen hetgeen ter zitting door de raad naar voren is gebracht aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het perceel [locatie 2], is genomen in strijd met de bij het voorbereiden van een besluit te betrachten zorgvuldigheid. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
Beroep [appellant sub 3]
2.5. [appellant sub 3] komt op tegen het plan omdat zijn huidige bedrijfsactiviteiten op het perceel [locatie 3] in het plan niet als zodanig zijn bestemd. Het gaat hierbij om de opslag van gasflessen. De raad had deze activiteiten volgens hem niet onder het overgangsrecht mogen brengen, nu deze naar zijn verwachting niet verplaatst zullen worden naar een andere locatie binnen de planperiode. Voorts voert [appellant sub 3] aan dat het als zodanig bestemmen van de huidige activiteiten niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, nu deze aan de normen met betrekking tot het milieu en de externe veiligheid voldoen.
2.5.1. De huidige activiteiten op het perceel vielen volgens de raad in het voorheen geldende plan onder het overgangsrecht. De raad stelt dat de opslag en overslag van gas op het perceel in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening vanwege de woningen in de omgeving en dat deze activiteiten daarom niet als zodanig zijn bestemd in het voorliggende plan. Verder zullen de bedrijfsactiviteiten volgens hem wel degelijk binnen de planperiode worden verplaatst. De raad voert hiertoe aan dat de besprekingen met [appellant sub 3] omtrent de verplaatsing van de activiteiten naar een andere locatie nog doorlopen. Voorts heeft [appellant sub 3] volgens de raad al aangegeven dat het bedrijf op de huidige locatie te weinig exploitatiemogelijkheden heeft als gevolg van de aan [appellant sub 3] opgelegde last onder dwangsom om het vullen van gasflessen ter plaatse te staken.
2.5.2. Het bestaande gebruik van het perceel door [appellant sub 3], te weten voor de opslag van gasflessen, valt in het voorliggende plan onder het overgangsrecht, zoals dat in het voorheen geldende plan ook het geval was. Het wederom onder het overgangsrecht brengen van het gebruik van gronden is in het algemeen slechts aanvaardbaar, indien aannemelijk is dat dit gebruik binnen de planperiode zal worden beëindigd. Ter zitting is gebleken dat de besprekingen tussen [appellant sub 3] en de raad nog niet hebben geleid tot het vinden van een andere locatie voor de opslag van gasflessen. De raad heeft ter zitting geen feiten of omstandigheden aangevoerd die zijn verwachting dat binnen de planperiode een dergelijke locatie wel zal worden gevonden, onderbouwen. Voorts heeft de raad ter zitting aangegeven dat hij niet zal overgaan tot onteigening van het perceel of het aanbieden van schadevergoeding aan [appellant sub 3] om te garanderen dat de activiteiten binnen de planperiode worden beëindigd. Verder is niet gebleken dat het opslaan van gasflessen ter plaatse te weinig exploitatiemogelijkheden biedt om dit op de huidige locatie voort te zetten. Derhalve is het niet aannemelijk geworden dat de huidige activiteiten op het perceel binnen de planperiode zullen worden beëindigd. Overigens heeft de raad zijn standpunt dat het als zodanig bestemmen van de opslag van gas ter plaatse niet mogelijk is vanwege de woningen in de omgeving, onvoldoende onderbouwd.
Gelet op het bovenstaande heeft de raad niet deugdelijk gemotiveerd waarom de bestaande activiteiten op het perceel opnieuw onder de werking van het overgangsrecht zijn gebracht.
2.6. In hetgeen [appellant sub 3] heeft aangevoerd ziet de Afdeling aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover het betreft de plandelen met de bestemmingen "Gemengd" en "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 3], niet berust op een deugdelijke motivering. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient in zoverre wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht te worden vernietigd.
2.7. De overige gronden van [appellant sub 3] behoeven gezien het vorenstaande geen bespreking meer.
Proceskosten
2.8. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart de beroepen gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Heusden van 29 september 2009, kenmerk V200900835, voor zover het betreft de aanduiding 'opslag' aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 1], het plandeel met de bestemming "Bedrijf" ter plaatse van het bedrijfsperceel [locatie 2] en de plandelen met de bestemmingen "Gemengd" en "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 3];
III. draagt de raad van de gemeente Heusden op om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit tot vaststelling van het plan met betrekking tot de plandelen met de bestemmingen "Gemengd" en "Wonen" ter plaatse van het perceel [locatie 3] te nemen en dit vervolgens op de wettelijk voorgeschreven wijze en binnen de daarvoor geldende termijn bekend te maken en mede te delen;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Heusden tot vergoeding van bij [appellanten sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
veroordeelt de raad van de gemeente Heusden tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;
veroordeelt de raad van de gemeente Heusden tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 908,65 (zegge: negenhonderdacht euro en vijfenzestig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Heusden aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellanten sub 1], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander, € 297,00 (zegge: tweehonderdzevenennegentig euro) voor de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [appellante sub 2] en anderen, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen, en € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) voor [appellant sub 3].
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. G.N. Roes en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Lap
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010
288-656.