ECLI:NL:RVS:2010:BO4205

Raad van State

Datum uitspraak
11 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201009726/2/M1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.H. van Kreveld
  • A. Bijleveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergunning voor winning van zeezand in de Noordzee ten behoeve van de aanleg van de Zandmotor Delflandse kust

Op 21 september 2010 verleende de minister van Verkeer en Waterstaat, thans de minister van Infrastructuur en Milieu, op basis van de Ontgrondingenwet een vergunning voor het winnen van 24 miljoen m³ zeezand in de Noordzee. Dit zand is bestemd voor de aanleg van de 'Zandmotor Delflandse kust'. Het besluit werd op 1 oktober 2010 ter inzage gelegd. Tegen dit besluit heeft de verzoeker op 7 oktober 2010 beroep ingesteld bij de Raad van State en verzocht om een voorlopige voorziening. De behandeling van het verzoek vond plaats op 8 november 2010, waarbij de verzoeker in persoon aanwezig was en de minister vertegenwoordigd werd door mr. ing. E. de Beer. Ook de Staat was vertegenwoordigd door mr. ing. R.C.R. Meijerink.

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, J.H. van Kreveld, heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de verzoeker geen zienswijze heeft ingediend op het ontwerpbesluit, wat hem redelijkerwijs kan worden verweten. De voorzitter oordeelde dat de verzoeker zich op de hoogte had kunnen stellen van de kennisgeving in de Staatscourant en huis-aan-huisbladen. Het feit dat de verzoeker een week in het buitenland verbleef, verandert hier niets aan. Gezien deze omstandigheden werd het beroep naar verwachting niet-ontvankelijk verklaard.

Op basis van deze overwegingen heeft de voorzitter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 november 2010.

Uitspraak

201009726/2/M1.
Datum uitspraak: 11 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Verkeer en Waterstaat (thans: de minister van Infrastructuur en Milieu),
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 september 2010 heeft de minister aan de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, thans: het Ministerie van Infrastructuur en Milieu) op grond van de Ontgrondingenwet vergunning verleend voor het winnen van 24 miljoen m³ zeezand in de Noordzee in de vakken Q16F1, Q16F2, Q16H, Q16H-oost en Q16J binnen het blok Q16 ten behoeve van de aanleg van de "Zandmotor Delflandse kust". Dit besluit is op 1 oktober 2010 ter inzage gelegd.
Tegen dit besluit heeft [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 oktober 2010, beroep ingesteld.
Bij deze brief heeft [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 8 november 2010, waar [verzoeker], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. ing. E. de Beer, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de Staat, vertegenwoordigd door mr. ing. R.C.R. Meijerink, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Ingevolge artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), voor zover hier van belang, kan geen beroep worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen zienswijzen als bedoeld in artikel 3:15 naar voren heeft gebracht.
2.3. Niet is in geschil dat [verzoeker] geen zienswijze heeft ingediend. Niet valt in te zien dat hij niet de mogelijkheid heeft gehad dat te doen. Er is geen grond voor het oordeel dat hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij ten aanzien van het ontwerpbesluit in het geheel geen zienswijze als bedoeld in artikel 3:15 van de Awb naar voren heeft gebracht. Daarbij is van belang dat hij zich op de hoogte had kunnen (laten) stellen van de kennisgeving in de Staatscourant en verschillende huis-aan-huisbladen. Dat [verzoeker], naar hij stelt, ten tijde van de kennisgeving een week in het buitenland verbleef, maakt dat niet anders, omdat het onder die omstandigheden op zijn weg lag om zorg te dragen voor een adequate behartiging van zijn belangen. Gelet hierop zal het beroep naar verwachting niet-ontvankelijk verklaard worden.
2.4. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Kreveld w.g. Bijleveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 11 november 2010
433.