ECLI:NL:RVS:2010:BO4208

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201004504/1/M2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke geschillen over wegaanpassingsbesluit A9 Velsen - Raasdorp en Badhoevedorp

In deze zaak gaat het om een wegaanpassingsbesluit dat op 31 maart 2010 door de minister van Verkeer en Waterstaat is vastgesteld, krachtens de Spoedwet wegverbreding. Het betreft de aanpassing van de A9 tussen Velsen en Raasdorp, waarbij vluchtstroken als spitsstrook worden ingericht en weefstroken worden aangelegd. Dit besluit is door verschillende appellanten aangevochten, waaronder [appellant sub 1], die stelt dat de geluidsbelasting bij zijn woning niet correct is beoordeeld. Hij betoogt dat zijn woning pas na 1986 is gebouwd en dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar geluidsreducerende maatregelen. De minister heeft in zijn verweerschrift aangegeven dat de geluidsbelasting bij de woning van [appellant sub 1] niet met meer dan 2 dB zal toenemen, waardoor deze woning niet als aanpassingswoning kan worden aangemerkt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de beroepen ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelt dat de minister de wetgeving correct heeft toegepast en dat de geluidsbelasting binnen aanvaardbare grenzen blijft. De beroepsgronden van de andere appellanten, die zich ook tegen het wegaanpassingsbesluit hebben gekeerd, zijn eveneens afgewezen. De Afdeling concludeert dat de keuze van de minister om geen extra geluidsreducerende maatregelen te treffen niet in strijd is met het beginsel van gelijke gevallen.

Uitspraak

201004504/1/M2.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellant sub 2], wonend te [woonplaats], en anderen,
3. [appellanten sub 3], wonend te [woonplaats],
en
de minister van Verkeer en Waterstaat, thans: de minister van Infrastructuur en Milieu,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 31 maart 2010 heeft de minister krachtens de Spoedwet wegverbreding het wegaanpassingsbesluit A9 Velsen - Raasdorp en Badhoevedorp - Raasdorp vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2010, [appellant sub 2] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2010, en [appellanten sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 4 juni 2010, beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 oktober 2010, waar [appellant sub 1], in persoon, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door M. Blokker, [appellanten sub 3], in persoon, en de minister, vertegenwoordigd door mr. A. Dane, P. Faas, J. Zeedijk, J.W.M. van Maarschalkerweerd en ir. C.A.J. Naus, werkzaam bij het ministerie, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het wegaanpassingsbesluit heeft betrekking op het inrichten van vluchtstroken langs de A9 als spitsstrook, het aanleggen van weefstroken, en de daarbij behorende maatregelen. Bij het besluit zijn tevens voor een aantal woningen waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting vanwege de A9 (hierna: hogere waarden) vastgesteld.
De beroepsgronden van [appellant sub 1]
2.2. [appellant sub 1] woont in de omgeving van de wegaanpassing, aan de Inlaagpolder 2A. Voor zijn woning is geen waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vastgesteld. [appellant sub 1] betoogt dat de beoordeling van de geluidsbelasting bij zijn woning niet juist is, omdat de minister er daarbij ten onrechte van is uitgegaan dat zijn huidige woning in 1986 reeds aanwezig was, terwijl deze pas in de periode 1992-2002 is gebouwd. Bovendien zijn in het bij de voorbereiding van het besluit uitgevoerde geluidonderzoek (hierna: het geluidonderzoek) de berekende waarden voor de Inlaagpolder 2 en 2a verwisseld. Volgens hem is onvoldoende onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van geluidsreducerende maatregelen. Verder heeft de minister in het feit dat de gecumuleerde geluidsbelasting van de woning Inlaagpolder 2 69 dB(A) is, ten onrechte geen aanleiding gezien om verdere geluidsreducerende maatregelen te treffen. [appellant sub 1] betoogt tot slot dat de aanleg van de spitsstroken zijn uitzicht verslechtert.
Wettelijk kader
2.3. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Spoedwet wegverbreding is voor de toepassing van deze wet ten aanzien van de in de bijlage, onder A, opgenomen wegaanpassingsprojecten, onder meer afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder van overeenkomstige toepassing.
In de bijlage, onder A, zijn de projecten waarop het thans bestreden wegaanpassingsbesluit betrekking heeft opgenomen.
Ingevolge artikel 5, tweede lid, kort weergegeven en voor zover hier van belang, moet het wegaanpassingsbesluit ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde wegaanpassingsprojecten de beslissing tot het vaststellen van een hogere waarde en een aanduiding van de op het terugbrengen van de geluidsbelasting gerichte maatregelen bevatten.
2.3.1. Gezien het voorgaande is afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder van overeenkomstige toepassing op het wegaanpassingsbesluit. Daarin zijn de artikelen 87b tot en met 87i opgenomen.
In artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, zoals dat luidt sinds 1 januari 2007, is, kort weergegeven en voor zover hier van belang, bepaald dat onder aanpassing van een weg moet worden verstaan: een aanpassing ten gevolge waarvan de geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van deze afdeling als ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt.
In artikel 87f, eerste lid, aanhef en onder a, is, voor zover hier van belang, bepaald dat behoudens het tweede tot en met het vierde lid, de voor woningen ten gevolge waarvan de hoofdweg wordt aangepast, ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 48 dB is, indien de geluidsbelasting van de woning vanwege de hoofdweg op 1 maart 1986 lager dan of gelijk was aan 60 dB(A).
Ingevolge artikel 87f, derde lid, geldt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, dat bij een wijziging van een op 1 januari 2007 aanwezige hoofdweg, waarbij niet eerder een hogere waarde dan 48 dB is vastgesteld en waarbij de heersende waarde hoger is dan 48 dB, voor woningen ten gevolge waarvan de hoofdweg wordt aangepast, de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege de hoofdweg de heersende waarde is.
Ingevolge artikel 87f, vierde lid, samen met artikel 87b, eerste lid, onder a, voor zover hier van belang, kan de minister een hogere dan de in het derde lid bedoelde waarde vaststellen.
Ingevolge artikel 87g, eerste lid, geldt, kort weergegeven en voor zover hier van belang, dat bij een woning waarvan de geluidsbelasting van de gevel op 1 maart 1986 hoger was dan 60 dB(A), de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting 48 dB is.
Ingevolge artikel 87g, derde lid, samen met artikel 87b, eerste lid, onder a, kan de minister een hogere dan de in het eerste lid bedoelde waarde vaststellen, met dien verstande dat deze de waarde van 68 dB niet te boven mag gaan.
Bespreking beroepsgronden van [appellant sub 1]
2.4. Voor woningen langs het tracé waarvoor het wegaanpassingsbesluit is genomen kunnen, gezien het hiervoor weergegeven wettelijk kader, waarden voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting gelden indien ten gevolge van de toename van de geluidsbelasting bij die woningen sprake is van een aanpassing van de weg (artikel 87f, hierna te noemen: aanpassingswoningen), of wanneer de geluidsbelasting bij die woningen op 1 maart 1986 hoger was dan 60 dB(A) (artikel 87g, hierna te noemen: saneringswoningen).
2.4.1. In het geluidonderzoek is onder meer de geluidsbelasting bij de woning van [appellant sub 1] onderzocht. Daarbij is, anders dan [appellant sub 1] veronderstelt, beoordeeld hoe hoog de geluidsbelasting van de thans aanwezige woning is. Zoals uit het verweerschrift blijkt, zijn in een eerdere versie van het geluidonderzoek de rekenresultaten van de woningen Inlaagpolder 2 en 2A verwisseld, maar dit is tijdig onderkend en bij het vaststellen van het wegaanpassingsbesluit is van de juiste rekenresultaten uitgegaan.
2.4.2. De woning van [appellant sub 1] is geen saneringswoning omdat deze woning in 1986 niet aanwezig was en bovendien, als deze wel aanwezig zou zijn geweest, blijkens het geluidonderzoek geen geluidsbelasting van meer dan 60 dB(A) zou hebben ondervonden.
2.4.3. Voor de beantwoording van de vraag of de woning van [appellant sub 1] een aanpassingswoning is, moet gezien de definitie van "aanpassing" in artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet geluidhinder worden vastgesteld of de geluidsbelasting in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de geluidsbelasting die op grond van artikel 87f als ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt voor de woning. Een redelijke uitleg van artikel 87b, eerste lid, aanhef en onder h, brengt mee dat sprake is van een wegaanpassing, wanneer de geluidsbelasting vanwege de weg in het toekomstig maatgevend jaar zonder het treffen van maatregelen met 2 dB of meer wordt verhoogd ten opzichte van de geluidsbelasting die voor de woning op grond van artikel 87f zou gelden indien die woning als aanpassingswoning zou moeten worden beschouwd.
2.4.4. Indien voor de woning van [appellant sub 1] op grond van artikel 87f een waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting zou gelden, zou deze op grond van het derde lid van dit artikel, overeenkomen met de heersende geluidsbelasting.
In het geluidonderzoek is berekend dat de heersende geluidsbelasting bij de woning Inlaagpolder 2A maximaal 59,45 dB bedraagt. Verder is berekend dat in het toekomstig maatgevende jaar de geluidsbelasting zonder het treffen van maatregelen maximaal 60,66 dB zal bedragen. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd is geen grond gelegen om te twijfelen aan de juistheid van deze waarden. Nu de geluidsbelasting in het toekomstig maatgevende jaar zonder het treffen van maatregelen niet met meer dan 2 dB wordt verhoogd ten opzichte van de waarde die ingevolge artikel 87f, derde lid, voor de woning zou gelden indien er sprake zou zijn van een aanpassing van de weg, is er wat deze woning betreft geen sprake van aanpassing van de weg.
2.4.5. Gezien het voorgaande is de woning van [appellant sub 1] een aanpassings- noch een saneringswoning, zodat op grond van de artikelen 87f en 87g van de Wet geluidhinder voor deze woning bij het nemen van het wegaanpassingsbesluit geen waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting geldt. Dit brengt mee dat het mogelijk vaststellen van een hogere waarde op grond van de artikelen 87f, vierde lid, en 87g, derde lid, van de Wet geluidhinder - en het in dat kader doen van onderzoek naar verdere geluidsreducerende maatregelen - niet aan de orde is.
2.4.6. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant sub 1] over de woning Inlaagpolder 2 aldus, dat volgens [appellant sub 1] voor die woning in strijd met artikel 87g, derde lid, van de Wet geluidhinder een geluidsbelasting van meer dan 68 dB (namelijk een gecumuleerde geluidsbelasting van 69 dB) wordt toegestaan.
Dit betoog slaagt niet. Artikel 87g, derde lid, heeft uitsluitend betrekking op de geluidsbelasting die door de hoofdweg waarvoor het wegaanpassingsbesluit is vastgesteld wordt veroorzaakt, en niet op het gecumuleerde geluid van de hoofdweg samen met andere geluidsbronnen. De voor het door de hoofdweg veroorzaakte geluid vast te stellen hogere waarde mag maximaal 68 dB bedragen. Daaraan is in dit geval voldaan: voor de woning Inlaagplder 2 zijn hogere waarden vastgesteld van maximaal 68 dB. In zoverre is er wat de woning Inlaagpolder 2 betreft, geen strijd met de bepalingen van de Wet geluidhinder.
2.4.7. Voor zover [appellant sub 1] tot slot betoogt dat het uitzicht verslechtert, overweegt de Afdeling dat het belangrijkste verschil ter plaatse zal bestaan uit het rijden van auto's op de vluchtstrook wanneer deze als spitsstrook wordt opengesteld. De minister heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat dit gevolg niet zodanig is, dat het wegaanpassingsbesluit niet in de huidige vorm had mogen worden vastgesteld.
De beroepen van [appellant sub 2] en anderen en van [appellanten sub 3]
2.5. [appellant sub 2] en anderen en van [appellanten sub 3] voeren aan dat de minister er ten onrechte van uitgaat dat afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder niet van toepassing is op de waterwoningen, woonboten en schepen (hierna: woonboten) in Zijkanaal B, dat in de omgeving van de A9 ligt. Gezien toekomstige wetgeving met betrekking tot waterwoningen, moeten de woonboten en reguliere woningen volgens hen gelijk worden behandeld. Ter reductie van de geluidsbelasting van de woonboten had volgens hen ten minste een ter plaatse gepland geluidscherm moeten worden verlengd. Zij wijzen erop dat op andere plaatsen in het land wel geluidschermen worden geplaatst bij woonboot-locaties. Uit het geluidonderzoek kan volgens hen niet voldoende duidelijk worden afgeleid welke geluidsbelasting bij de woonboten optreedt. Zij betogen verder dat de minister vanwege de bij de woonboten ondervonden geluidshinder van zowel het wegverkeer als het vliegverkeer naar Schiphol, verdergaande geluidsreducerende maatregelen had moeten treffen.
2.5.1. Woonboten zijn geen geluidsgevoelige objecten waarop de bepalingen van afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder van toepassing zijn. Dat dit mogelijk in de toekomst anders wordt geregeld in de wet, is niet van belang. De minister moet de wetgeving toepassen zoals zij luidt op het moment van het nemen van het besluit.
2.5.2. Dat de Wet geluidhinder niet van toepassing is op de woonboten, betekent niet dat de minister de geluidsbelasting van deze woonboten in het geheel niet hoeft te betrekken bij het nemen van het wegaanpassingsbesluit. De minister heeft in dit geval dan ook terecht de geluidsbelasting van de woonboten bij zijn besluit betrokken. Ten aanzien van de wijze waarop hij dat heeft gedaan, overweegt de Afdeling als volgt.
2.5.3. In het geluidonderzoek (p. 52 - 57) is voor een groot aantal woonboten berekend welke geluidsbelasting zal optreden. In hetgeen [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd is geen grond gelegen voor het oordeel dat dit deel van het geluidonderzoek niet juist is, en evenmin voor het oordeel dat de minister op basis van dit onderzoek niet over voldoende gegevens beschikte over de bij de woonboten optredende geluidsbelasting.
2.5.4. Blijkens het bestreden besluit (pagina 48) heeft de minister bezien of aanleiding bestaat om geluidsreducerende maatregelen te treffen vanwege de belasting van onder meer de woonboten.
De minister heeft overwogen dat de toename als gevolg van de wegaanpassing binnen aanvaardbare grenzen blijft - te weten, zo is in het verweerschrift gemeld, maximaal 1,3 dB - en dat de geluidsbelasting in de toekomstige situatie met de voorziene geluidsreducerende maatregelen maximaal 63 dB zal zijn. Dit acht de minister een aanvaardbare geluidsbelasting. In het verweerschrift wijst de minister erop dat als gevolg van de aanleg van een geluidscherm in de omgeving de geluidsbelasting bij een groot aantal van de woonboten gereduceerd wordt tot - op enkele gevallen na - waarden onder de 60 dB. Gelet hierop ziet de minister geen aanleiding om aanvullende geluidsreducerende maatregelen te treffen. De minister wijst er in het verweerschrift verder op dat, wanneer de bepalingen van afdeling 2A van hoofdstuk VI van de Wet geluidhinder op de woonboten van toepassing zouden zijn, er ook geen extra geluidsreducerende maatregelen zouden hoeven te worden getroffen: wat deze woonboten betreft zou geen sprake zou zijn van een aanpassing van de weg.
Voor zover [appellant sub 2] en anderen en [appellanten sub 3] wijzen op andere gevallen waarbij in de omgeving van woonboten geluidschermen zijn geplaatst, heeft de minister in het verweerschrift uiteengezet dat deze gevallen niet vergelijkbaar zijn, omdat daar - kort weergegeven - sprake is van een combinatie van wegverkeer- en spoorweggeluid, een veel hogere geluidsbelasting van de woonboten, een verhoging van het geluidniveau met meer dan 1,5 dB, dan wel een plaatsing van geluidschermen vanwege de aanwezigheid van woningen.
2.5.5. Gezien deze motivering is de Afdeling van oordeel dat de keuze van de minister om in dit geval geen extra lang geluidscherm te plaatsen niet in strijd is met het beginsel dat gelijke gevallen gelijk moeten worden behandeld. Van deze keuze kan evenmin worden gezegd dat deze getuigt van een zodanige onevenwichtige afweging van belangen, dat de minister niet in redelijkheid tot deze keuze heeft kunnen komen.
2.6. De beroepen zijn ongegrond.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en mr. G.N. Roes, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van der Zijpp
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010
262.