200909336/1/R2.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Heerde,
verweerder.
Bij besluit van 12 oktober 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Agrarisch gebied, 61e partiële herziening Kerkdijk ongenummerd" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2009, beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 29 januari 2010.
De raad heeft een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 september 2010, waar [appellanten], vertegenwoordigd door mr. C.E. van Staveren, advocaat te Zwolle, en de raad, vertegenwoordigd door J. Spronk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting gehoord [belanghebbende], eigenaar van [bedrijf].
2.1. Het plan voorziet, voor zover thans van belang, in de bestemmingen "Bedrijf", "Groen" en "Natuur" op gronden aan de Kerkdijk, kadastraal bekend gemeente Heerde, sectie P, nummer 955, ten behoeve van de vestiging van het bedrijf van [belanghebbende].
Bedoeld bedrijf is een agrarisch hulpbedrijf dat met name is gericht op bermonderhoud en tuinaanleg en daarnaast (landbouw)werktuigen verhuurt en loonwerk voor agrariërs verricht.
2.2. [appellanten] stellen dat het plan in strijd is met het provinciaal ruimtelijk beleid zoals neergelegd in het streekplan "Gelderland 2005", zoals vastgesteld door provinciale staten op 29 juni 2005 (hierna: het streekplan). Daartoe betogen zij dat het plangebied is aangemerkt als "waardevol landschap", deel uitmaakt van het "waardevol open gebied" en het niet is toegestaan in dat gebied een bouwlocatie te ontwikkelen.
Zij voeren tevens aan dat het plan in strijd is met het streekplan en de goede ruimtelijke ordening, omdat het bedrijf dat ter plaatse zal worden gevestigd geen binding heeft met het agrarisch gebied.
2.2.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plangebied is gelegen in "multifunctioneel gebied" en het ontwikkelen van een bouwlocatie ter plaatse is toegestaan.
Voorts stelt de raad dat het bedrijf van [belanghebbende] een zekere binding heeft met de agrarische sector door het loonwerk en dat er sprake is van een binding met het landelijk gebied door het bermonderhoud. De raad stelt daarbij dat bewust en weloverwogen is gekozen om het bedrijf op deze plaats te huisvesten.
2.2.2. Op de kaarten "Beleidskaart ruimtelijke hoofdstructuur" en "Themakaart 22" behorende bij het streekplan, is weergegeven dat het plangebied is gelegen in "multifunctioneel gebied" en nader is aangeduid als "multifunctioneel platteland". Voorts is op deze kaarten weergegeven dat de gronden die zijn aangeduid als "waardevol open gebied" ten oosten van het plangebied gelegen zijn.
In paragraaf 2.1.4. van het streekplan is vermeld dat de vestiging van een niet-agrarisch bedrijf op een nieuwe bouwlocatie in multifunctioneel gebied niet is uitgesloten. Voorts is in deze paragraaf vermeld dat "ook in multifunctioneel gebied de gebiedsfuncties medebepalend zijn voor de vestigingsmogelijkheden op nieuwe bouwlocaties. Het kan daarbij gaan om bedrijvigheid die nodig is voor of verwant is aan landbouw, bosbouw, natuurbeheer en recreatie.[…] Loonbedrijven die voor land- en bosbouw werken kunnen ook tot deze categorie behoren. Niet agrarische bedrijfsvestiging op nieuwe bouwlocaties is alleen mogelijk als uit onderzoek blijkt dat de vestiging niet kan worden geaccommodeerd in vrijgekomen agrarische bebouwing of op het lokale bedrijventerrein."
2.2.3. Gelet op de ligging van het plangebied in het "multifunctioneel gebied" zoals bedoeld in het streekplan en het beleid zoals dat is weergegeven in rechtsoverweging 2.2.2., heeft de raad zich terecht op het standpunt gesteld dat het streekplan in beginsel niet in de weg staat aan het ontwikkelen van een bouwlocatie ter plaatse.
Voor zover [appellanten] stellen dat niet is voldaan aan de voorwaarden zoals opgenomen in het streekplan voor de vestiging van het bedrijf ter plaatse, omdat het bedrijf geen binding heeft met het agrarisch gebied, overweegt de Afdeling het volgende. Uit de uitspraak van de Afdeling van 31 maart 2010 in zaak nr.
200902832/1volgt dat met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening het streekplan, behoudens indien sprake is van een concrete beleidsbeslissing, niet rechtstreeks bindend meer is voor het gemeentebestuur bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. De Afdeling stelt vast dat het streekplan, voor zover hier van belang, geen concrete beleidsbeslissingen bevat. De raad is derhalve niet zonder meer gehouden het beleid van de provincie inzake het ontwikkelen van een bouwlocatie in "multifunctioneel gebied" te volgen. Wel dient de raad het provinciale beleid op dit punt in de afweging mee te wegen als een bij het plan betrokken belang. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat, voor zover is uitgegaan van een ruime invulling van het provinciaal ruimtelijk beleid, de beslissing van de raad berust op een bewuste, nader onderbouwde keuze. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat deze keuze niet door de raad mocht worden gemaakt.
2.3. Voorts stellen [appellanten] dat de in het plan voorziene bestemmingswijziging in strijd is met het ruimtelijk provinciaal beleid zoals neergelegd in het streekplan, omdat een deel van het plangebied is gelegen in de EHS. Voorts zijn de afspraken met het waterschap Veluwe betreffende de strook grond gelegen in de EHS, dat moet worden voorzien in 10 meter brede zone natuurontwikkeling en 5 meter breed onderhoudspad, niet neergelegd in de planregels en op de planverbeelding.
2.3.1. Op de kaart behorende bij de streekplanherziening betreffende de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur (hierna: de EHS), zoals vastgesteld op 1 juli 2009 door provinciale staten, is weergegeven dat een deel van het plangebied is gelegen in een "Ecologische verbindingszone" behorende tot de EHS. Het betreft een strook grond aan de oostzijde van het plangebied, direct gelegen aan de Groote Wetering.
In het streekplan is vermeld dat binnen de ecologische hoofdstructuur de ‘nee, tenzij’-benadering geldt. Dit houdt in dat bestemmingswijziging niet mogelijk is als daarmee de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied significant worden aangetast, tenzij er geen reële alternatieven zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.
2.3.2. Op de verbeelding behorende bij het plan is weergegeven dat aan een strook van 15 meter breed direct gelegen en evenwijdig lopend aan de Groote Wetering, de bestemming "Natuur" is toegekend.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de planregels zijn de voor "Natuur" aangewezen gronden bestemd voor (1) het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van bos, heidevelden en/of natuurgebieden, (2) het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke, landschappelijke en ecologische waarden, (3) waterhuishouding, uitsluitend voor de sloten en andere watergangen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het plan.
2.3.3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling afdoende gebleken dat de gronden waaraan op de verbeelding de bestemming "Natuur" is toegekend, overeenkomen met de zone die in het streekplan is aangeduid als EHS, specifiek als "Ecologische verbindingszone". Niet valt in te zien dat de raad de bestemmingswijziging naar "Natuur" voor deze gronden niet in overeenstemming heeft mogen achten met het provinciaal ruimtelijk beleid. Daarbij acht de Afdeling van belang dat de toegekende bestemming, zoals weergegeven in rechtsoverweging 2.3.2., juist ziet op het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van die natuurwetenschappelijke, landschappelijke en ecologische waarden die de EHS beoogt te beschermen, in stand te houden en te ontwikkelen.
Niet is in geschil dat de bestemming "Natuur" voorziet in de mogelijkheid een zone voor natuurontwikkeling van 10 meter breed en een onderhoudspad van 5 meter breed aan te leggen. De Afdeling is niet gebleken dat de raad met het toekennen van bedoelde bestemming aan een strook van 15 meter breed direct gelegen en evenwijdig lopend aan de Groote Wetering, de afspraken met het waterschap Veluwe onvoldoende in het plan heeft neergelegd.
Voor zover [appellanten] ter zitting betwijfelden of de breedte van de op de planverbeelding ingetekende strook daadwerkelijk 15 meter bedraagt en niet minder, is dit niet nader onderbouwd noch aannemelijk gemaakt.
2.4. [appellanten] stellen dat het plan niet uitvoerbaar is omdat de ontsluiting van het perceel niet kan worden gerealiseerd. Daartoe verwijzen zij naar de op grond van de Planologische Kernbeslissing "Ruimte voor de rivier" te realiseren hoogwatergeul. Voorts zal een ontsluiting van het perceel leiden tot verkeersonveiligheid, met name nu de Kerkdijk een fietsroute is voor schoolgaande jeugd. Ten slotte vrezen zij voor een toename van zwaar verkeer op de Kerkdijk.
2.4.1. De raad wijst er op, dat met het oog op de verkeersveiligheid eisen zijn gesteld aan de in- en uitrit van het perceel. Er is gekozen om deze in de noord-west-hoek van het perceel te realiseren nu dit verkeerstechnisch gezien de beste oplossing is. Daarbij is rekening gehouden met de flauwe kromming van de Kerkdijk. De raad stelt dat een inrit op die plaats het beste overzicht biedt op de verkeersituatie. Het verkeer zal, volgens de raad, niet in betekenende mate toenemen omdat machines vaak op de werklocatie zijn en niet dagelijks terugkeren naar het bedrijf. Ten slotte is de Kerkdijk, volgens de raad, ook nu al een drukke weg waarover veel landbouwverkeer rijdt.
2.4.2. Voor zover [appellanten] stellen dat de ontsluiting van het perceel niet mogelijk is gelet op de nog te realiseren hoogwatergeul, overweegt de Afdeling het volgende. De aanleg van de hoogwatergeul betreft een toekomstige ontwikkeling waarvan niet aannemelijk is gemaakt dat realisering binnen de planperiode te voorzien is. Evenmin is aannemelijk gemaakt dat de manier waarop de hoogwatergeul en bijbehorende infrastructuur zullen worden ingericht, reeds vaststaat. Gelet hierop heeft de raad in de plannen omtrent de hoogwatergeul in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om het plan niet vast te stellen.
In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd betreffende de verkeersveiligheid ter plaatse van de ontsluiting, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat sprake zal zijn van een zodanige situatie dat het plan gelet daarop niet in redelijkheid vastgesteld had kunnen worden. Daartoe acht de Afdeling van belang dat onweersproken is gesteld dat de Kerkdijk reeds een drukke weg is, daarop veel landbouwverkeer rijdt en dat niet alle machines van het bedrijf dagelijks op deze weg zullen rijden. Tevens heeft de raad belang mogen toekennen aan het onderzoek van Tauw, "Akoestisch onderzoek Kerkdijk in Heerde", van 8 april 2008, waaruit blijkt dat de verkeersdrukte op de Kerkdijk niet in betekenende mate zal toenemen ten gevolge van het bedrijf. Ten slotte is uit de stukken en ter zitting gebleken dat het gemeentebestuur maatregelen zal nemen om de verkeersveiligheid rondom de ontsluiting van het perceel verder te vergroten.
2.5. Voor zover [appellanten] stellen dat de perceelsplattegrond niet overeenkomt met artikel 3.2.2. van de planregels, staat dat betoog in dit geding niet ter beoordeling, nu deze plattegrond geen deel uitmaakt van het plan. Voor de bouw van de gebouwen die volgens hen niet in overeenstemming zijn met het plan, dient een vergunning te worden verleend. In de daarvoor geldende procedure kunnen [appellanten] de vraag aan de orde stellen of strijd bestaat met het bestemmingsplan. Het betoog faalt dan ook.
2.6. Voor zover [appellanten] stellen dat artikel 3.2.1., zesde lid, en enkele definities uit artikel 1 van de planregels overbodig zijn, kan dit niet leiden tot vernietiging van die onderdelen van het plan. Daartoe acht de Afdeling van belang dat niet is gesteld dat bedoelde definities en bedoeld artikellid leiden tot rechtsonzekerheid. Daarbij acht de Afdeling de praktijk van het gemeentebestuur om in bestemmingsplannen zoveel mogelijk uniforme planregels op te nemen, overigens niet onjuist dan wel onredelijk.
2.7. [appellanten] stellen dat de mogelijkheid om ontheffing te verlenen van de bouw- en goothoogte te ruim is.
2.7.1. Ingevolge artikel 3.2.1., aanhef en derde en vierde lid, van de planregels gelden voor gebouwen op gronden met de bestemming "Bedrijf" een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter.
Ingevolge artikel 3.4.1., eerste lid, van de planregels kunnen burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3.2.1., derde en vierde lid, van de planregels, en toestaan dat de goot- en/of bouwhoogte wordt verhoogd met niet meer dan 2 meter.
2.7.2. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de maximaal toegestane bouw- en goothoogte na ontheffing aansluit bij de toegestane bouw- en goothoogten voor omringende bebouwing. Derhalve is niet gebleken dat de ontheffingsbevoegdheid zodanige bouwmogelijkheden biedt dat het plan in zoverre niet vastgesteld had kunnen worden.
2.8. [appellanten] hebben hun bezwaren tegen de ontheffingsbevoegdheid voor een paardenbak, zoals opgenomen in artikel 3.4.1., derde lid, van de planregels, niet nader onderbouwd. Alleen al hierom faalt het betoog.
2.9. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. J.C. Kranenburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vogel-Carprieaux, ambtenaar van staat.
w.g. Van Buuren w.g. Vogel-Carprieaux
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010