Uitspraak
201009781/1/R1.
Datum uitspraak: 10 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het verzoek van:
[verzoekster], gevestigd te [plaats], gemeente Sint-Michielsgestel, waarvan de vennoten zijn [vennoot sub 1], [vennoot sub 2] en [vennoot sub 3],
verzoekster,
om herziening (artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht) van de uitspraak van de Afdeling van 24 maart 2010, in zaak nr.
200806140/1/R1.
200806140/1/R1.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 24 maart 2010, in zaak nr.
200806140/1/R1(hierna: de uitspraak), heeft de Afdeling het tegen de besluiten van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, beiden thans: de minister van Infrastructuur en Milieu, waarbij de tracébesluiten "Omlegging Zuid-Willemsvaart Maas-Den Dungen" en "Omlegging Zuid-Willemsvaart Maas-Den Dungen 2009" zijn vastgesteld, ingestelde beroep van [verzoekster], gegrond verklaard. Voorts heeft de Afdeling de besluiten vernietigd en de rechtsgevolgen van die besluiten in stand gelaten. De uitspraak is aangehecht.
200806140/1/R1(hierna: de uitspraak), heeft de Afdeling het tegen de besluiten van de staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, in overeenstemming met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, beiden thans: de minister van Infrastructuur en Milieu, waarbij de tracébesluiten "Omlegging Zuid-Willemsvaart Maas-Den Dungen" en "Omlegging Zuid-Willemsvaart Maas-Den Dungen 2009" zijn vastgesteld, ingestelde beroep van [verzoekster], gegrond verklaard. Voorts heeft de Afdeling de besluiten vernietigd en de rechtsgevolgen van die besluiten in stand gelaten. De uitspraak is aangehecht.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 8 oktober 2010, heeft [verzoekster] de Afdeling verzocht de uitspraak te herzien.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft het verzoek ter zitting behandeld op 1 november 2010, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door mr. I.L. van Geel, advocaat te Deurne, en drs. G.W. Winters, werkzaam bij Tauw B.V., is verschenen. Voorts is ter zitting de minister, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te 's-Gravenhage, en [projectleider] omlegging Zuid-Willemsvaart, als partij gehoord.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
2.2. In de uitspraak zijn onder 2.41.1. de conclusies van het rapport "Detaillering hydrologische effecten omlegging Zuid-Willemsvaart" van Royal Haskoning van 4 november 2009 opgenomen. Onder 2.41.4. heeft de Afdeling vervolgens het volgende overwogen:
"De Afdeling overweegt verder dat uit 2.15.3. volgt dat het project "Dynamisch Beekdal" en de Rosmalense Aa weliswaar niet in het Tracébesluit zijn opgenomen, maar dat de cumulatieve waterhuishoudkundige gevolgen van de aanleg van deze beekdalen en de Zuid-Willemsvaart in de belangenafweging hadden moeten worden betrokken. Voorts is niet in geschil dat de natuurlijke variant alleen kan worden gerealiseerd als [naam bedrijf] en de maatschap [verzoekster] hun percelen vrijwillig verkopen dan wel anderszins met hen afspraken kunnen worden gemaakt. In dat geval zijn zij geen belanghebbenden meer bij een mogelijke stijging van de grondwaterstand. Gelet hierop behoefde de staatssecretaris in redelijkheid alleen de waterhuishoudkundige gevolgen van de aanleg van de minimale variant tezamen met de aanleg van de Zuid-Willemsvaart voor de maatschap [verzoekster] en [naam bedrijf] in de belangenafweging te betrekken. Nu uit 2.41.1. volgt dat de vernattingseffecten ter plaatse van hun percelen als gevolg van deze projecten volledig kunnen worden weggenomen bestaat geen grond voor het oordeel dat de staatssecretaris gelet op de verwachte waterhuishoudkundige gevolgen voor de gronden van de maatschap [verzoekster] en Van de Wassenberg het Tracébesluit niet had mogen vaststellen. Gelet hierop bestaat evenmin grond voor het oordeel dat, zoals de Bossche Milieugroep en Milieufederatie en anderen stellen, ten onrechte nog geen keuze is gemaakt voor de minimale of de natuurlijke variant."
2.3. [verzoekster] heeft aan haar herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat de uitspraak van de Afdeling is gebaseerd op het rapport "Detaillering hydrologische effecten omlegging Zuid-Willemsvaart" van Royal Haskoning van 4 november 2009 (hierna: het rapport van november 2009), maar dat is gebleken dat de conclusies uit dit rapport onjuist zijn.
2.3.1. De Afdeling overweegt dat, anders dan [verzoekster] veronderstelt, het feit dat de conclusies van een rapport waarop het oordeel van de Afdeling onder meer is gebaseerd, onjuist zijn gebleken, op zichzelf geen grond vormt voor herziening. Immers, bepalend is of de vaststelling dat deze conclusies onjuist zijn - nog afgezien van de vraag of dit het geval is - een feit of omstandigheid betreft die heeft plaatsgevonden vóór de uitspraak. [verzoekster] baseert haar standpunt op het concept-rapport "Nadere optimalisatie grond- en oppervlaktewater omlegging Zuid-Willemsvaart" van Royal Haskoning van 22 juli 2010 (hierna: het concept-rapport van juli 2010). In het onderzoek dat aan deze rapportage ten grondslag heeft gelegen is onderzocht in hoeverre ernstige vernatting door het treffen van maatregelen kan worden tegengegaan. De minister heeft ter zitting meegedeeld dat de aanleiding voor dit vervolgonderzoek was dat met betrekking tot gronden die voorheen niet beschikbaar waren, overeenstemming met grondeigenaren is bereikt. Daarnaast beroept [verzoekster] zich op een in haar opdracht opgestelde notitie van Tauw van 28 oktober 2010. Nu beide rapporten en het daaraan ten grondslag liggende onderzoek dateren van na 24 maart 2010 is in zoverre geen sprake van een feit of omstandigheid die heeft plaatsgevonden vóór de uitspraak. Dat de onjuiste conclusies volgens [verzoekster] het gevolg zijn van de gehanteerde onjuiste berekeningsmethodieken en niet van de gegevens die aan het rapport ten grondslag zijn gelegd - immers volgens [verzoekster] zijn aan het rapport van november 2009 dezelfde gegevens ten grondslag gelegd als aan het concept-rapport van juli 2010 - doet hieraan niet af, nu het standpunt dat onjuiste berekeningsmethodieken zijn gehanteerd, eveneens dateert van na de uitspraak. In dit kader is van belang dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet is gegeven om een partij de gelegenheid te bieden het debat te heropenen, nadat is gebleken dat de aangevoerde feiten en omstandigheden niet tot het gewenste resultaat hebben geleid.
2.4. [verzoekster] heeft voorts aan haar herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat er in de uitspraak vanuit is gegaan dat de gronden van [verzoekster] niet meer agrarisch gebruikt kunnen worden bij aanleg van de natuurlijke variant van de Rosmalense Aa/het Dynamisch beekdal, terwijl er inmiddels vanuit wordt gegaan dat dit nog wel een mogelijkheid is.
2.4.1. De Afdeling overweegt dat het uitgangspunt dat de gronden van [verzoekster] ook bij een keuze voor de natuurlijke variant agrarisch kunnen worden gebruikt, geen feit of omstandigheid betreft die heeft plaatsgevonden vóór de uitspraak. Deze mogelijkheid volgt immers uit het concept-rapport van juli 2010 en [verzoekster] heeft niet aannemelijk gemaakt dat voornoemd uitgangspunt reeds werd gehanteerd ten tijde van de uitspraak.
2.5. [verzoekster] heeft verder aan haar herzieningsverzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van gewijzigde planologische inzichten. Immers, het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Sint-Michielsgestel laat de mogelijkheid open de natuurlijke variant van de Rosmalense Aa/het Dynamisch beekdal aan te leggen. Het ontwerpbestemmingsplan is op 23 april 2010 ter inzage gelegd, zodat, gelet op de lange voorbereidingsprocedure van een bestemmingsplan, reeds lange tijd vóór de uitspraak bekend was dat de aanleg van deze natuurlijke variant tot de mogelijkheden behoorde, aldus [verzoekster].
2.5.1. De Afdeling overweegt dat, anders dan [verzoekster] veronderstelt, er in het oordeel van de Afdeling niet vanuit is gegaan dat zou worden gekozen voor de minimale variant, maar dat de keuze voor de minimale of de natuurlijke variant nog gemaakt moest worden. Dat dit uitgangspunt juist is geweest, wordt bevestigd door het feit dat deze keuze nog altijd niet is gemaakt. Reeds gelet hierop kan de voorbereiding van het ontwerpbestemmingsplan "Buitengebied" van de gemeente Sint-Michielsgestel niet worden aangemerkt als een feit of omstandigheid die tot een andere uitspraak zou hebben kunnen leiden.
2.6. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. W.P. van Kooten-Vroegindeweij, ambtenaar van staat.
w.g. Hoekstra w.g. Van Kooten-Vroegindeweij
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 10 november 2010
559.