ECLI:NL:RVS:2010:BO4820

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200909331/1/R2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • A.P. de Rooy
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring uitwerkingsplan Zenderpark I-Oost door college van gedeputeerde staten van Utrecht

Op 24 november 2010 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak gedaan in een geschil over de goedkeuring van het uitwerkingsplan "Zenderpark I-Oost (2e deelplan)". Het college van gedeputeerde staten van Utrecht had op 13 oktober 2009 besloten om goedkeuring te verlenen aan dit plan, dat was vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein op 1 september 2009. Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen op 3 december 2009 beroep ingesteld bij de Raad van State. De zaak werd behandeld door een enkelvoudige kamer, na verwijzing van een meervoudige kamer.

Tijdens de zitting op 13 oktober 2010 zijn de appellanten, vertegenwoordigd door hun gemachtigde, en de vertegenwoordigers van het college van gedeputeerde staten en het college van burgemeester en wethouders gehoord. De appellanten stelden dat het plan niet voorziet in de mogelijkheid om een derde verdiepingslaag op hun kwadrantwoningen te bouwen, en dat dit in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, aangezien andere woningen in de omgeving wel deze mogelijkheid hebben.

De Afdeling overwoog dat het college van burgemeester en wethouders en het college van gedeputeerde staten terecht hebben gesteld dat de architectonische redenen om geen derde laag toe te staan valide zijn. De Afdeling concludeerde dat de appellanten niet hebben aangetoond dat de redenen van de colleges onjuist zijn en dat het bestreden besluit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Het beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

200909331/1/R2.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Utrecht,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 oktober 2009 heeft het college van gedeputeerde staten besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein bij besluit van 1 september 2009 vastgestelde uitwerkingsplan "Zenderpark I-Oost (2e deelplan)" (hierna: plan).
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2009, beroep ingesteld.
Het college van gedeputeerde staten heeft een verweerschrift ingediend.
Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft het college van burgemeester en wethouders een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2010, waar [appellant] en anderen, in de persoon van [appellant], en vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college van gedeputeerde staten, vertegenwoordigd door R. van Duinkerken MSc en G.A. de Mello, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door M.W.M. van Doorn-Reurings en T. de Groot, werkzaam bij de gemeente, gehoord.
Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.
2. Overwegingen
2.1. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een uitwerkingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan moet worden uitgewerkt volgens bij het plan te geven regelen. Bij het besluit over de goedkeuring van een uitwerkingsplan dient het college van gedeputeerde staten te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven uitwerkingsregelen is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college van gedeputeerde staten de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan gegeven regelen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college van gedeputeerde staten er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.2. [appellant] en anderen voeren aan dat het college van burgemeester en wethouders ten onrechte in het plan niet heeft voorzien in de mogelijkheid tot het bouwen van een derde verdiepingslaag op hun kwadrantwoningen. [appellant] en anderen achten de door het college van burgemeester en wethouders en het college van gedeputeerde staten gegeven architectonische en stedenbouwkundige redenen om een opbouw op hun kwadrantwoningen niet toe te staan ondeugdelijk.
Voorts voeren [appellant] en anderen aan dat er sprake is van rechtsongelijkheid ten opzichte van andere woningen in het Zenderpark, namelijk kwadrantwoningen aan het Argentiniëhof, en woningen aan de H. van Lunterenstraat, J. Bijhowerstraat en de J.D. Zocherstraat. In deze straten is sprake van een opbouw op woningen met een lessenaarsdak en terugwijkende gevellijn, die ook toepasbaar is voor de kwadrantwoningen.
2.3. Aan het standpunt van [appellant] en anderen dat niet voorzien kan worden in een derde verdiepingslaag op hun kwadrantwoningen, heeft het college van burgemeester en wethouders het volgende ten grondslag gelegd. Het college van burgemeester en wethouders stelt dat bij een sterke architectonische vorm als de kwadrantwoningen een opbouw op een dergelijke woning een dissonant kan vormen in het straatbeeld. De kwadrantwoningen van [appellant] en anderen bestaan namelijk uit twee lagen met een lessenaarsdak. De derde laag bestaat uit een vliering. De woningen zijn rug-aan-rug gebouwd, waardoor er een bijzonder straatbeeld richting het noorden en het zuiden ontstaat dat door een gering aantal gevelopeningen vrij gesloten is. Aangezien de straatgevel repeterend is, zijn ingrepen aan de woningen in veel gevallen van invloed op het straatbeeld. Het college van burgemeester en wethouders stelt zich op het standpunt dat een dakopbouw in elke vorm een ongewenste doorbreking van het huidige dakvlak vormt, aangezien het dakvlak wordt gevormd door vier woningen en als zodanig een sterk architectonisch vlak vormt. Het college van gedeputeerde staten sluit zich aan bij het standpunt van het college van burgemeester en wethouders.
Wat betreft de door [appellant] en anderen genoemde woningen aan onder meer de H. van Lunterenstraat en J. Bijhouwerstraat stellen het college van burgemeester en wethouders en het college van gedeputeerde staten zich op het standpunt dat er geen sprake is van een gelijke situatie. Daartoe hebben zij er onder meer op gewezen dat deze woningen geen kwadrantwoningen zijn. Bij de kwadrantwoningen aan het Argentiniëhof is sprake van een andere architectuur. Het college van burgemeester en wethouders en het college van gedeputeerde staten stellen dat hierdoor het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.
2.4. Niet in geschil is dat uit artikel 4, vierde lid, sub f van de planvoorschriften volgt dat op de onderhavige woningen geen extra bouwlaag mag worden gebouwd.
2.5. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de redenen, die het college van burgemeester en wethouders en het college van gedeputeerde staten ten grondslag hebben gelegd aan hun standpunt dat niet voorzien dient te worden in een derde verdiepingslaag voor de kwadrantwoningen van [appellant] en anderen, onjuist zijn gebleken. Anders dan [appellant] en anderen ziet de Afdeling niet in dat deze redenen dat standpunt van het college van burgemeester en wethouders niet kunnen dragen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat het college van burgemeester en wethouders bij de nadere uiteenzetting een stedenbouwkundig advies heeft toegevoegd, dat dit standpunt ondersteunt.
2.6. Ten aanzien van de door [appellant] en anderen gemaakte vergelijking met onder meer kwadrantwoningen in het Argentiniëhof, wordt als volgt overwogen. [appellant] en anderen betwisten niet dat tussen hun woningen en de andere genoemde woningen de door het college van burgemeester en wethouders en het college van gedeputeerde staten genoemde verschillen bestaan. De door het college van burgemeester en wethouders genoemde feiten en omstandigheden zijn niet onjuist gebleken. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat in de door [appellant] en anderen genoemde situaties sprake is van gelijke gevallen.
2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college van gedeputeerde staten zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.P. de Rooy, ambtenaar van staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. De Rooy
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010
59-677.