ECLI:NL:RVS:2010:BO4822

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200906074/1/R3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.W.L. Simons-Vinckx
  • R.E.A. Matulewicz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Goedkeuring wijzigingsplan voor intensieve veehouderij in De Rips

Op 2 april 2009 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant besloten tot goedkeuring van een wijzigingsplan dat door het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel was vastgesteld. Dit wijzigingsplan betreft de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op het perceel Jodenpeeldreef 1a te De Rips, en de wijziging van de bestemming van de percelen Klotterpeellaan 2a en Kruisberglaan 17 van 'Agrarisch bedrijf' naar 'Burgerwoning'. Tegen dit besluit heeft een appellant beroep ingesteld bij de Raad van State, waarbij hij zijn bezorgdheid uitte over de grootschaligheid van het plan en de gevolgen voor zijn woon- en leefgenot. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak op 11 oktober 2010 behandeld.

In de overwegingen van de Afdeling werd vastgesteld dat het wijzigingsplan juridisch-planologisch voldoet aan de eisen van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Afdeling oordeelde dat het college van gedeputeerde staten de goedkeuring van het wijzigingsplan op een zorgvuldige wijze had voorbereid en dat de belangen van de appellant niet zwaarder wogen dan de belangen van de realisatie van het plan. De Afdeling concludeerde dat de nieuwvestiging van de varkenshouderij niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat de risico's voor de volksgezondheid door de vestiging van de varkenshouderij niet onaanvaardbaar zijn.

De Afdeling verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in naam der Koningin en openbaar uitgesproken op 24 november 2010.

Uitspraak

200906074/1/R3.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellante A] en [appellant B] (hierna in enkelvoud: [appellant]), wonend te [woonplaats],
en
het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 2 april 2009 heeft het college van gedeputeerde staten (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Gemert-Bakel bij besluit van 18 februari 2009 vastgestelde wijzigingsplan "Buitengebied 2006, Jodenpeeldreef 1A, Klotterpeellaan 2a en Kruisberglaan 17 in De Rips".
Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 14 augustus 2009, beroep ingesteld.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2010, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. A.A.M. van der Aa en A.C. van den Biggelaar, beiden werkzaam bij de gemeente, is verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Met het plan wordt beoogd een op een tweetal bedrijfslocaties gevestigd bedrijf te verplaatsen naar een nieuwe locatie.
Juridisch-planologisch voorziet het plan in de nieuwvestiging van een intensieve veehouderij op het perceel Jodenpeeldreef 1a te De Rips en het wijzigen van de bestemming "Agrarisch bedrijf" in de bestemming "Burgerwoning" ter plaatse van de percelen gelegen aan Klotterpeellaan 2a en Kruisberglaan 17 te De Rips.
2.2. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WRO kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij het besluit omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient het college te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO gelezen in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust daarnaast op het college de taak te onderzoeken of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft het college erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.
2.3. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Agrarisch Bedrijf" ter plaatse van het perceel Jodenpeeldreef 1a te De Rips. [appellant] stelt dat de grootschaligheid van het gehele reconstructiegebied in zijn algemeenheid buiten alle proporties is. Dit geldt ook voor het te bebouwen perceel aan de Jodenpeeldreef 1a te De Rips. Nieuwvestiging van een varkenshouderij op het perceel is bovendien niet noodzakelijk, daar op reeds bestaande locaties in de omgeving voldoende mogelijkheden aanwezig zijn om bestaande bedrijven te verbouwen of uit te breiden.
[appellant] brengt verder naar voren dat er door de intensivering van de gehele varkenshouderij, en met name door de nieuwvestiging van de varkenshouderij aan de Jodenpeeldreef, sprake is van een ernstige aantasting van zijn woon- en leefgenot. Als gevolg daarvan zal de waarde van zijn woning aanzienlijk dalen. Voorts nemen de gezondheidsrisico's voor de direct omwonenden en inwoners van het dorp De Rips toe door de vestiging van de varkenshouderij, aldus [appellant].
2.3.1. Ingevolge artikel 32.4. van de voorschriften van het bestemmingsplan "Gemert-Bakel Buitengebied 2006" (hierna: het moederplan) kan de bestemming "Landelijk Gebied", voor zover deze is gelegen binnen de op de plankaart aangeduide 'landbouwontwikkelingsgebieden', worden gewijzigd in de bestemming "Agrarisch Bedrijf", mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
1. de nieuwvestiging gaat gepaard met het planologisch, juridisch en feitelijk opheffen van een in een extensiveringsgebied gelegen bestemmingsvlak agrarisch bedrijf met de aanduiding intensieve veehouderij 'iv' of van een op een niet duurzame locatie in het verwevingsgebied gelegen bedrijf met de aanduiding 'iv';
2. er moet sprake zijn van een volwaardig agrarisch bedrijf hetgeen moet zijn onderbouwd met een advies van de Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen;
3. er moet een bedrijfsplan worden overgelegd waaruit blijkt dat de beoogde omschakeling naar intensieve veehouderij op de locatie past binnen de uitgangspunten van het ontwikkelingsplan dat voor het desbetreffende landbouwontwikkelingsgebied is opgesteld.
2.3.2. De Afdeling stelt voorop dat in de onderhavige procedure alleen het besluit van het college van 2 april 2009 ter beoordeling staat. Aan het betoog van [appellant] dat de grootschaligheid van het gehele reconstructiegebied in zijn algemeenheid buiten alle proporties is, dient de Afdeling voorbij te gaan, nog daargelaten dat [appellant] niet is opgekomen tegen het besluit van 22 april 2005 tot vaststelling van het Reconstructieplan De Peel (hierna: het Reconstructieplan), waarin de begrenzing van de integrale zonering van de intensieve veehouderij is vastgelegd.
2.3.3. Ten aanzien van de grootschaligheid van het te bebouwen perceel overweegt de Afdeling dat het wijzigingsplan ter plaatse van Jodenpeeldreef 1a voorziet in een nieuw bestemmingsvlak van 3 hectare met de bestemming "Agrarisch Bedrijf". De voorschriften van het moederplan zijn op het wijzigingsplan van toepassing. Ingevolge artikel 15, derde lid, aanhef en onder 2, van het moederplan, mogen op de voor "Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden agrarische gebouwen, een bedrijfswoning met aan- en bijgebouwen, bouwwerken en andere voorzieningen inclusief verharding gerealiseerd worden met een maximale oppervlakte van 80 procent van het bestemmingsvlak. De overige 20 procent is uitsluitend bedoeld voor een groene erfinrichting. Deze bepaling heeft tot gevolg dat van het in het wijzigingsplan opgenomen bestemmingsvlak maximaal 2,4 hectare kan worden bebouwd. De overige 0,6 hectare van het bestemmingsvlak mag uitsluitend met groen te worden ingericht.
Op grond van het voorgaande, alsmede in aanmerking genomen de omvang van de in de omgeving aanwezige bouwvlakken en de omstandigheid dat op de oude locaties de twee aanwezige bouwvlakken met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 4 hectare in een extensiveringsgebied zullen verdwijnen, is de Afdeling van oordeel dat het te bebouwen perceel niet als onredelijk groot valt aan te merken.
2.3.4. Ten aanzien van de aantasting van het woon- en leefgenot van [appellant] overweegt de Afdeling dat ten behoeve van het wijzigingsplan en de milieuvergunningaanvraag, onderzoek is gedaan naar geurhinder, luchtkwaliteit en ammoniakuitstoot. Uit deze onderzoeken komt naar voren dat voldaan wordt aan de ter zake geldende normen. Gelet hierop, alsmede in aanmerking genomen de afstand van ongeveer 80 meter tussen het bouwvlak en de woning van [appellant] en de mogelijkheden om een afschermende groeninrichting tot stand te brengen, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de gevolgen voor het woon- en leefklimaat en de eventueel nadelige invloed van het plan op de waarde van de woning het college niet aanvaardbaar heeft moeten achten. Zij heeft hierin evenmin aanleiding hoeven te zien om hieraan een groter gewicht toe te kennen dan aan de belangen die met de realisering van het plan aan de orde zijn.
Daarnaast heeft het college zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de risico's voor de volksgezondheid geen aanleiding geven om goedkeuring aan het plan te onthouden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de bestrijding van besmettelijke dierenziekten zijn regeling primair vindt in andere wetgeving en dat voorts aan de milieuvergunning voorschriften kunnen worden verbonden die de gevolgen voor de volksgezondheid voorkomen dan wel beperken.
Ten aanzien van het bestaan van alternatieve locaties overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.
2.4. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is ongegrond.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. M.W.L. Simons-Vinckx, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.
w.g. Simons-Vinckx w.g. Matulewicz
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010
45-679.