ECLI:NL:RVS:2010:BO4829

Raad van State

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003576/1/H3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang bij verwijdering van een voertuig

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellante] tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond werd verklaard. Het college had op 21 mei 2009 besloten om het voertuig van [appellante] met toepassing van bestuursdwang te verwijderen van de Duinweg te Den Haag, omdat het voertuig zich bevond op een weggedeelte waar stilstand verboden was. De kosten van de verwijdering werden aan [appellante] in rekening gebracht.

De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om het voertuig te verwijderen, omdat dit noodzakelijk was voor de handhaving van de verkeersveiligheid en de vrijheid van het verkeer. [appellante] stelde in hoger beroep dat het college niet bevoegd was om het voertuig te verwijderen, omdat het voertuig zich niet in de directe nabijheid van een kruispunt bevond en dus geen hinder veroorzaakte. De Raad van State oordeelde echter dat het college aannemelijk had gemaakt dat het voertuig hinder veroorzaakte bij het indraaien van lijnbussen en dat het zicht belemmerde.

De Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college op goede gronden had gehandeld. De kosten die aan [appellante] in rekening waren gebracht, waren in overeenstemming met de geldende verordening en stonden in redelijke verhouding tot de overtreding. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

De beslissing van de Raad van State benadrukt het belang van handhaving van verkeersregels en de bevoegdheid van het gemeentebestuur om bestuursdwang toe te passen in het belang van de veiligheid op de weg.

Uitspraak

201003576/1/H3.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 maart 2010 in zaak nr. 09/8520 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag.
1. Procesverloop
Bij besluit van 21 mei 2009 heeft het college aan [appellante] meegedeeld dat op die dag het voertuig met het kenteken […] met toepassing van bestuursdwang van de locatie Duinweg te Den Haag is verwijderd en dat de kosten hiervan voor haar rekening komen.
Bij besluit van 29 oktober 2009 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 3 maart 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 april 2010, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellante] heeft een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 13 oktober 2010, waar [appellante], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. R.J. Baladien, werkzaam bij de gemeente Den Haag, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is het gemeentebestuur bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.
Ingevolge het tweede lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, wordt de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, is de overtreder de kosten, verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, verschuldigd, tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
Ingevolge artikel 170, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994), zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, behoort tot de bevoegdheid van het college om bestuursdwang toe te passen, de bevoegdheid tot het overbrengen en in bewaring stellen van een op een weg staand voertuig, indien met het voertuig een bij of krachtens deze wet vastgesteld voorschrift wordt overtreden en bovendien verwijdering van het voertuig noodzakelijk is in verband met:
a. het belang van de veiligheid op de weg, of
b. het belang van de vrijheid van het verkeer, of
c. het vrijhouden van aangewezen weggedeelten en wegen.
Ingevolge het tweede lid, zoals dat luidde ten tijde van belang en voor zover thans van belang, zijn de artikelen 5:24, derde tot en met zesde lid, 5:25, tweede tot en met vijfde lid, 5:29, vierde lid, tweede volzin, en 5:30, derde lid, van de Awb niet van toepassing.
Ingevolge artikel 172, derde lid, zoals deze bepaling luidde ten tijde van belang, betaalt het college het bedrag van de kosten, verbonden aan toepassing van bestuursdwang, terug, indien:
a. niet tot overbrenging en inbewaringstelling had mogen worden overgegaan;
b. de omstandigheden waaronder de overtreding is begaan, van dien aard waren dat de kosten redelijkerwijs niet verschuldigd zijn, of
c. aannemelijk is dat het voertuig tegen de wil van de rechthebbende is gebruikt en hij dit gebruik redelijkerwijs niet heeft kunnen voorkomen.
Ingevolge artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, worden bij algemene maatregel van bestuur de soorten van de in artikel 170, eerste lid, onderdeel c, bedoelde weggedeelten en wegen aangewezen.
Ingevolge het tweede lid, zoals dat luidde ten tijde van belang, worden bij gemeentelijke verordening nadere regels gesteld ter uitvoering van de artikelen 170 tot en met 172. Die regels betreffen in elk geval
[…]
b. de berekening van de kosten, verbonden aan de toepassing van bestuursdwang, en voorts
c. de aanwijzing van de wegen en weggedeelten voor de bevoegdheid tot toepassing van bestuursdwang, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onderdeel c.
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder b, van het Besluit wegslepen van voertuigen, voor zover thans van belang, zijn de soorten van wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 173, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wvw 1994 wegen en weggedeelten waar door middel van bord E2 van bijlage 1 bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: het Rvv 1990) wordt aangegeven dat het verboden is stil te staan.
Ingevolge artikel 62 van het Rvv 1990 zijn weggebruikers verplicht gevolg te geven aan de verkeerstekens die een gebod of verbod inhouden.
Ingevolge artikel 2 van de Wegsleepverordening Gemeente Den Haag zijn als wegen en weggedeelten, bedoeld in artikel 170, eerste lid, onder c, van de Wvw 1994, alle wegen en weggedeelten binnen de gemeente aangewezen voor zover ze behoren tot een van de in artikel 2 van het Besluit wegslepen van voertuigen bedoelde soorten van wegen en weggedeelten.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, bedragen de kosten van het overbrengen van een voertuig naar de bewaarplaats € 306,00.
2.2. Het college heeft het voertuig doen verwijderen omdat het zich bevond op een weggedeelte waar met verkeersborden E2 van bijlage 1 bij het Rvv 1990 is aangeduid dat het aldaar verboden is stil te staan. In het besluit van 29 oktober 2009 heeft het college zich op het standpunt gesteld dat door het voertuig ter plaatse hinder werd veroorzaakt, nu lijnbussen aldaar vanaf de Kanaalweg de Duinweg in moeten draaien en de Duinweg een tweerichtingsweg nabij een kruispunt is waarbij onbelemmerd zicht op ander verkeer gewenst is. Derhalve was het wegslepen noodzakelijk in verband met het belang van de veiligheid op de weg en de vrijheid van het verkeer, aldus het college.
2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college bevoegd was om het voertuig te doen verwijderen, omdat dat niet noodzakelijk was in de zin van artikel 170, eerste lid, van de Wvw 1994. Zij voert aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het voertuig zich niet in de directe nabijheid van de hoek van de Duinweg en de Kanaalweg bevond, maar meer dan 25 meter daarvandaan, zodat het voertuig het indraaien van lijnbussen niet belemmerde.
2.3.1. Niet in geschil is dat het voertuig zich voorafgaand aan de verwijdering bevond op een weggedeelte waar door middel van verkeersborden E2 was aangeduid, dat het aldaar verboden is stil te staan. Derhalve is evenmin in geschil dat is gehandeld in strijd met artikel 62 van het Rvv 1990.
2.3.2. Het college heeft onweersproken gesteld dat lijnbussen vanaf de Kanaalweg de Duinweg in moeten draaien en dat de Duinweg een straat met tweerichtingsverkeer is. Op basis van de in het dossier aanwezige foto's is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat het college aannemelijk heeft gemaakt, dat het voertuig van [appellante] hinder veroorzaakte bij het indraaien van lijnbussen en het zicht belemmerde. Dat het voertuig van [appellante], naar zij stelt, meer dan 25 meter van de hoek van de Duinweg en de Kanaalweg stond, doet hieraan niet af.
Aangezien het college aannemelijk heeft gemaakt dat het voertuig hinder veroorzaakte en het zicht belemmerde, heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld, dat het verwijderen van het voertuig noodzakelijk was in verband met het belang van de veiligheid op de weg en van de vrijheid van het verkeer.
2.3.3. Gelet op hetgeen onder 2.3.1 en 2.3.2 is overwogen, was het college op grond van artikel 170, eerste lid, van de Wvw 1994 bevoegd om het voertuig te doen verwijderen.
Het betoog faalt.
2.4. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
2.4.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college had moeten afzien van handhavend optreden niet gebleken.
2.5. [appellante] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat het college de kosten van het doen verwijderen van het voertuig niet aan haar in rekening had mogen brengen, aangezien deze kosten niet in redelijke verhouding staan tot de door haar begane overtreding.
2.5.1. Ook dit betoog faalt. De aan [appellante] in rekening gebrachte kosten voor het overbrengen van het voertuig naar de bewaarplaats zijn gelijk aan het in artikel 4, eerste lid, van de Wegsleepverordening Gemeente Den Haag vermelde bedrag. De hoogte van dit bedrag is zodanig, dat het geacht kan worden niet meer te omvatten dan de kosten die daadwerkelijk zijn verbonden aan het verwijderen van het voertuig. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel, dat de hoogte van het bedrag niet redelijk is in verhouding tot de door [appellante] begane overtreding.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van staat.
w.g. Bijloos w.g. De Leeuw-van Zanten
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010
97-640.