201008755/2/R2.
Datum uitspraak: 19 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:
[verzoekster], wonend te Echteld, gemeente Neder-Betuwe,
het college van gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerder.
Bij besluit van 16 juli 2010, kenmerk 2010-002063, heeft het college goedkeuring verleend aan het door de raad van de gemeente Neder-Betuwe bij besluit van 17 december 2009 vastgestelde bestemmingsplan "Aansluiting N323/A15 Echteld".
Tegen dit besluit heeft onder meer [verzoekster] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2010, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 september 2010, heeft [verzoekster] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
[verzoekster] heeft nadere stukken ingediend.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 oktober 2010, waar [verzoekster], bijgestaan door L.L.M. de Lorijn, en het college, vertegenwoordigd door P.G.A.L. Evers, werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting de raad, vertegenwoordigd door J.G.J. Toxopeus, werkzaam bij de gemeente, als partij gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het plan heeft met name betrekking op de realisatie van een oprit vanaf de Voorstraat nabij Echteld naar de provinciale weg N323 richting de A15 (hierna: de "Voorstraatvariant").
2.3. Het verzoek van [verzoekster], woonachtig aan de [locatie] te Echteld, richt zich tegen de aanleg van de "Voorstraatvariant" die is voorzien in de directe nabijheid van haar woning. Zij betoogt dat het bestemmingsplan niet overeenstemt met het Tracébesluit Betuweroute. Voorts stelt [verzoekster] dat het college niet alleen onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de voorziene verkeersstromen en -intensiteiten, maar ook dat de akoestische onderzoeksrapporten inmiddels gedateerd zijn. Zij vreest dat het woon- en leefklimaat ter plaatse van haar woning zal worden aangetast. Ten slotte stelt [verzoekster] dat in de gronden waarop de verbindingsweg is voorzien archeologische waarden aanwezig zijn, maar dat niet is gebleken dat het college daarmee voldoende rekening heeft gehouden.
2.4. Het college heeft het plan in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het plan goedgekeurd. Volgens het college is in plaats van een tunnelbak zoals neergelegd in het Tracébesluit Betuweroute onder meer ten behoeve van de verkeersveiligheid gekozen voor de "Voorstraatvariant". De afwijking van het tracébesluit acht het college niet of nauwelijks van invloed op het primaire doel van de Betuwelijn, namelijk de afwikkeling van goederentreinen.
2.5. In het Tracébesluit Betuweroute is bepaald dat in het verlengde van de Voorstraat, onder de Betuweroute en de A15 door, een tunnelbak moet worden gerealiseerd. In het bestemmingsplan "Betuweroute Veterplus" was de desbetreffende tunnelbak echter niet opgenomen, in tegenstelling tot de "Voorstraatvariant", die wel in het desbetreffende plan was verankerd. Het college heeft de betreffende plandelen bij besluit van 30 oktober 2001 goedgekeurd. Bij uitspraak van 24 juli 2002 in zaak nr.
200106272/1heeft de Afdeling de goedkeuring van de betreffende plandelen vernietigd omdat het tracé niet in zijn geheel en overeenkomstig het tracébesluit was neergelegd in een bestemmingsplan. In voornoemde uitspraak heeft de Afdeling voorts in 2.6.2 overwogen: "De verbindingsweg, die buiten het gebied valt waarvoor het tracébesluit geldt, is echter een direct gevolg van het niet uitvoeren van het deel van het tracébesluit. Gezien het verband tussen de beide plandelen treft de vernietiging van het bestreden besluit daarom ook dit plandeel en niet enkel het plandeel dat ziet op de gronden in het verlengde van de Voorstraat, waarvoor een tracébesluit is genomen." Bij besluit van 29 oktober 2002 heeft het college alsnog goedkeuring onthouden aan voornoemde plandelen.
Naar het oordeel van de voorzitter is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat sprake is van een - ten opzichte van de situatie ten tijde van die uitspraak - gewijzigde situatie. Nu de "Voorstraatvariant" opnieuw planologisch mogelijk wordt gemaakt, maar van dergelijke omstandigheden niet is gebleken, moet vooralsnog worden uitgegaan van het in de uitspraak genoemde (causale) verband tussen de "Voorstraatvariant" en het niet planologisch verankeren van de tunnelbak onder de Betuweroute. De voorzitter merkt in dit verband op dat de aangevoerde omstandigheden dat de "Voorstraatvariant" noodzakelijk is vanwege de verkeersveiligheid ter plaatse alsmede de eventuele realisatie van bedrijventerrein Medel 2 reeds bekend waren ten tijde van de voornoemde uitspraak. Derhalve betwijfelt de voorzitter of het plan zonder aanpassing van het tracébesluit kan worden vastgesteld.
2.6. In de plantoelichting staat dat een scheiding moet worden aangebracht tussen verkeer van en naar de A15 en het lokale verkeer, zodat ter plaatse een verkeersveiliger, logischer en functionelere ontsluiting kan worden gerealiseerd. De voorzitter is niet duidelijk welke gegevens het college in dit verband heeft betrokken bij zijn besluit. Weliswaar wordt in de plantoelichting een provinciale memo genoemd die betrekking heeft op de verkeerstoename op de N323, maar van onderzoeksrapporten over de verkeersstromen en/of -intensiteiten is de voorzitter niet gebleken. Nu voorts ter zitting door het college is gesteld dat de ontwikkeling van het bedrijventerrein Medel 2 een pas op de plaats maakt, is de voorzitter op voorhand niet overtuigd van de door het college voorziene verkeersstromingen en -intensiteiten ter plaatse.
Verder staat in de plantoelichting dat in verband met de voorgenomen ontwikkelingen rond de Voorstraat in 2007 akoestisch onderzoek is verricht. Uit de plantoelichting blijkt echter niet eenduidig of de voorkeursgrenswaarden met betrekking tot de woning [locatie] worden overschreden, noch of nieuwe dan wel andere geluidsbronnen cumulatief in het akoestische onderzoek zijn betrokken. Wat verder zij van de omstandigheid dat de woning aan [locatie] mogelijk als bedrijfswoning dient te worden aangemerkt, van belang is dat ter plaatse een aanvaardbaar woon- en leefklimaat dient te worden gegarandeerd.
De voorzitter is van oordeel dat hierover onvoldoende zekerheid is verschaft.
2.7. In de plantoelichting staat dat aan het plangebied op de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden een hoge verwachtingswaarde is toegekend.
Uit de plantoelichting volgt dat wat betreft de aanleg van de "Voorstraatvariant", waarvoor graafwerkzaamheden noodzakelijk zijn, nog geen (verkennend) archeologisch onderzoek is verricht. Weliswaar heeft het college gesteld dat na onteigening van gronden en voordat met de aanleg van de weg wordt begonnen, nog archeologisch onderzoek zal worden uitgevoerd, maar de voorzitter betwijfelt of de bescherming van de archeologische waarden in het plangebied daarmee voldoende is gewaarborgd. In een beschermingsregime, bijvoorbeeld in de vorm van een aanlegvergunningenstelsel, is in het plan niet voorzien en ook anderszins is de voorzitter niet gebleken dat in het plan is voorzien in de bescherming van de archeologische waarden in het plangebied.
2.8. Gezien het voorgaande ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.9. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Gelderland van 16 juli 2010, kenmerk 2010-002063, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden";
II. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Gelderland tot vergoeding van bij [verzoekster] in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 874,00 (zegge: achthonderdvierenzeventig euro), waarvan het gehele bedrag is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Gelderland aan [verzoekster] het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 150,00 (zegge: honderdvijftig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld, ambtenaar van staat.
w.g. Van Sloten w.g. Langeveld
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2010