201010341/2/H1.
Datum uitspraak: 19 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende de hoger beroepen van onder meer:
de stichting Stichting Hugo Kotestein en andere (hierna: Hugo Kotestein en andere), gevestigd te Kamerik, gemeente Woerden, en te Woerden,
verzoekers,
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 28 september 2010 in zaken nrs. 09/2546, 09/2547, 09/2548 en 09/2550 in het geding tussen:
Hugo Kotestein en andere,
de stichting Stichting G. Ribbius Peletier jr. tot behoud van het Landgoed Linschoten (hierna: Stichting Landgoed Linschoten)
het college van burgemeester en wethouders van Woerden.
Bij besluit van 24 februari 2009 heeft het college aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een verkooppunt voor motorbrandstoffen op een perceel aan de [locatie] te Woerden (hierna: het perceel).
Bij besluit van 21 juli 2009 heeft het college, voor zover thans van belang, de door de Stichting Hugo Kotenstein en andere daartegen gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 28 september 2010, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door Stichting Hugo Kotestein en andere daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben Stichting Hugo Kotestein en andere bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 oktober 2010, hoger beroep ingesteld. Bij deze brief hebben Stichting Hugo Kotestein en andere de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 9 november 2010.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 11 november 2010, waar Stichting Hugo Kotestein en andere, vertegenwoordigd door mr. A.H. Jonkhoff, advocaat te Haarlem, bijgestaan door [gemachtigden], en het college, vertegenwoordigd door A.H. Chaudron en O. Netze, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigden], en het college van gedeputeerde staten van Utrecht (hierna: het college van gedeputeerde staten), vertegenwoordigd door ing. G.J. Jaspers, werkzaam bij de provincie, gehoord.
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. Het bouwplan voorziet in het oprichten van een full-service tankstation met (een optie voor een) aardgasvulpunt, een shop voor klanten en een autowasstraat met wasboxen. Bij het tankstation kunnen LPG, benzine, diesel en daaraan verwante producten worden getankt.
2.3. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse als uitbreidingsplan geldende bestemmingsplan "Uitbreidingsplan in Hoofdzaken" en het bestemmingsplan "Middelland-Zuid". Het college heeft daarvan met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) vrijstelling verleend.
2.4. In hetgeen Stichting Hugo Kotestein en andere naar voren hebben gebracht, is geen aanleiding te vinden voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat de aangevallen uitspraak in de bodemprocedure niet in stand zal blijven, althans dat uiteindelijk zal blijken dat de vrijstelling en de bouwvergunning niet mochten worden verleend. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het perceel is gelegen binnen de rode contouren, waarbinnen de verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden en dat het college van gedeputeerde staten met toepassing van de zogenoemde touwtjesmethode uit het Streekplan 2005-2015 de bebouwingscontour gedeeltelijk heeft verlegd richting bestaande bebouwing. Het betoog dat het college van gedeputeerde staten de bebouwingscontour niet had mogen aanpassen, leidt naar voorlopig oordeel niet tot het daarmee beoogde doel, nu, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 29 april 2010 in zaak nr. 200909993/2/R2), tegen de mededeling dat toepassing is gegeven aan de zogenoemde touwtjesmethode geen beroep kan worden ingesteld.
Volgens de Ruimtelijke Structuurvisie Woerden 2009-2030 is het perceel gelegen in een gebied dat is aangewezen als "agrarisch gebied met cultuurhistorische elementen" en voorts is het deels gelegen in een (lokale) regionale verbindingszone. In het stuk van 7 december 2006 van Tebodin B.V. dat dient als ruimtelijke onderbouwing en in het besluit op bezwaar is onderbouwd dat het bouwplan mogelijk is op gronden die als zodanig zijn aangewezen. Voor zover de Afdeling in de bodemprocedure al tot het oordeel zou komen dat deze onderbouwing onvoldoende is, betreft dit een gebrek dat herstelbaar is.
Voorts wordt in aanmerking genomen dat de rechtbank naar voorlopig oordeel met het rapport van VMC Beleids- en Procesmanagement van 25 september 2009 terecht niet aannemelijk gemaakt heeft geacht dat op voorhand duidelijk was dat door verwezenlijking van de in dat rapport genoemde alternatieven een gelijkwaardig resultaat kon worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. In dat rapport is namelijk vermeld dat VMC Beleids- en Procesmanagement expertise heeft op het gebied van verkeerskundige vraagstukken maar niet op het gebied van milieu, landschap en financiën en over deze aspecten geen uitspraken doet.
2.5. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 november 2010