201001442/1/R3.
Datum uitspraak: 24 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
de raad van de gemeente Enschede,
verweerder.
Bij besluit van 14 december 2009 heeft de raad het bestemmingsplan "Velve-Lindenhof 2005, herziening 1" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State per faxbericht ingekomen op 9 februari 2010, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 23 februari 2010.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellanten] hebben een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 oktober 2010, waar [een der appellanten], bijgestaan door mr. R.R. Jacobs, advocaat te Arnhem, en de raad, vertegenwoordigd door E.G.T. van 't Erve, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2.1. Het plan voorziet in een partiële herziening van het bestemmingsplan "Velve-Lindenhof 2005". In het plan is onder meer aan het westelijke deel van het perceel [locatie 1], dat op de hoek ligt van de Noord-Esmarkerrondweg en de Lipperkerkstraat, de bestemming "Detailhandel" toegekend. Op dit deel van het perceel is een aanbouw aanwezig die grenst aan de Lipperkerkstraat.
2.2. [appellanten] kunnen zich niet verenigen met de aanduidingen ‘bebouwingshoogte maximaal 4,50 m’, ‘goothoogte maximaal 3,00 m’ en ‘aantal bouwlagen minimaal 1/maximaal 1’ ter plaatse van de aanbouw op hun perceel [locatie 1]. Zij betogen dat niet is gemotiveerd waarom het in strijd met een goede ruimtelijke ordening zou zijn om de tweede bouwlaag op de aanbouw te legaliseren. In dit verband voeren zij aan dat een tweede bouwlaag passend is in het straatbeeld van de Lipperkerkstraat, waarvoor volgens hen als uitgangspunt geldt dat bebouwing wordt uitgevoerd in twee bouwlagen met een maximale hoogte van 10 m. De omstandigheid dat het perceel op een hoek ligt, rechtvaardigt volgens [appellanten] geen afwijking van dit uitgangspunt. Daarnaast stellen [appellanten] dat de tweede bouwlaag slechts een geringe verminderde lichtinval op het naastgelegen perceel tot gevolg heeft. [appellanten] voeren voorts aan dat het gemeentebestuur eerder heeft verklaard geen stedenbouwkundige bezwaren te hebben tegen de tweede bouwlaag. Dit volgt volgens hen ook uit een brief van 14 oktober 2005 van het college van burgemeester en wethouders. Ook de buren hebben volgens hen schriftelijk verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tweede bouwlaag. Tot slot voeren [appellanten] aan dat in vergelijkbare gevallen wel een tweede bouwlaag is toegestaan.
2.3. De Afdeling stelt voorop dat [appellanten] zonder bouwvergunning en in strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan "Velve-Lindenhof 1987", waarin de bestemming "winkels in 1 bouwlaag" ter plaatse van de aanbouw was toegekend, een tweede bouwlaag op de aanbouw hebben gerealiseerd.
Voorts overweegt de Afdeling dat de raad de zogenoemde voorgevelbenadering als stedenbouwkundig uitgangspunt heeft gehanteerd voor de bebouwing op het hoekperceel [locatie 1]. Dit uitgangspunt houdt in dat een woning op een hoekperceel één hoofdrichting kent, in dit geval de Noord-Esmarkerrondweg, en dat de bebouwing langs de andere zijde van het hoekperceel aan de woning ondergeschikt is. Daarom mogen aan de zijde van de Lipperkerkstraat volgens de raad uitsluitend aan het hoofdgebouw ondergeschikte aan- en uitbouwen en bijgebouwen worden gerealiseerd, uitgevoerd in één bouwlaag met kap. Het hanteren van dit stedenbouwkundige uitgangspunt voor het hoekperceel, acht de Afdeling niet onredelijk. Evenmin acht de Afdeling het standpunt van de raad onredelijk dat een tweede bouwlaag daarnaast niet past binnen het stedenbouwkundige uitgangspunt voor de lintbebouwing aan de Lipperkerkstraat dat de gebouwen hoger zijn dan dat ze breed zijn.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de tweede bouwlaag vanuit stedenbouwkundig oogpunt niet aanvaardbaar is. Dat volgens [appellanten] de aanbouw slechts een geringe verminderde lichtinval op het naastgelegen perceel tot gevolg heeft, doet hier niet aan af.
2.4. Over het betoog van [appellanten] dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, wordt overwogen dat [appellanten] niet aannemelijk hebben gemaakt dat door of namens de raad gerechtvaardigde verwachtingen zijn gewekt dat de raad geen stedenbouwkundige bezwaren zou hebben tegen de tweede bouwlaag. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het gemeentebestuur heeft uitgesproken bereid te zijn om in afwijking van de stedenbouwkundige uitgangspunten medewerking te verlenen aan het legaliseren van de tweede bouwlaag onder de voorwaarde dat de omwonenden daartegen geen bezwaren hebben. Anders dan in het beroepschrift is gesteld, is ter zitting naar voren gekomen dat een aantal omwonenden, waaronder de bewoner van de naastgelegen woning [locatie 2], bezwaren heeft tegen legalisatie van de tweede bouwlaag. Voorts wordt in aanmerking genomen dat de brief waarnaar [appellanten] verwijzen, afkomstig is van het college van burgemeester en wethouders. Daargelaten of de verklaring in deze brief de door hen gestelde gerechtvaardigde verwachting heeft kunnen doen ontstaan, kan deze verklaring niet worden toegerekend aan de raad als het ter zake beslissingsbevoegde bestuursorgaan. De raad heeft het plan op dit punt derhalve niet in strijd met het vertrouwensbeginsel vastgesteld.
2.5. Ten aanzien van de door [appellanten] gemaakte vergelijking met andere hoekpercelen aan de Lipperkerkstraat wordt overwogen dat de raad zich op het standpunt heeft gesteld dat deze situaties verschillen van de aan de orde zijnde situatie. Gelet op de foto's van deze hoekpercelen die ter zitting zijn overgelegd, ziet de Afdeling in hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellanten] genoemde situaties niet overeenkomen met de thans aan de orde zijnde situatie.
2.6. In hetgeen [appellanten] hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan in zoverre strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.I.Y. Lap, ambtenaar van staat.
w.g. Slump w.g. Lap
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010